ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1524

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/63625, 01/50083
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Sassenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het mvv-vereiste en de hardheidsclausule in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een burger van de Federale Republiek Joegoslavië, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze was buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank overweegt dat de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een vrijstellingsgrond van het mvv-vereiste voorafgaat aan de vraag of de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden niet heeft meegewogen in het besluit van 29 oktober 2001. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank bepaalt dat de uitzetting van eiseres achterwege moet blijven totdat er een nieuw besluit is genomen op het bezwaar.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/63625 BEPTDN (beroep)
AWB 01/50083 BEPTDN (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1948, burger van de Federale Republiek joegoslavië, wonende te B, eiseres, tevens verzoekster, hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E. Broesterhuizen, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 7 december 2000 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking „verblijf bij Nederlandse echtgenoot C“. Bij besluit van 23 mei 2001 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij bezwaarschrift van 12 juni 2001 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 2 oktober 2001 heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het bezwaar. Het bezwaar is bij besluit van 29 oktober 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 21 november 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Blijkens het beroepschrift dient het verzoekschrift van 2 oktober 2001 thans te worden gelezen als ertoe strekkende de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 14 februari 2002. Op 28 augustus 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 maart 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiseres heeft geen geldige mvv overgelegd. Het door de Vreemdelingendienst op 24 april 2001 aan haar toegestuurde model D50 formulier is niet ingevuld en geretourneerd.
2. Eiseres is op 9 april 1976 met haar echtgenoot in het huwelijk getreden op de Joegoslavische ambassade te ’s-Gravenhage.
3. In bezwaar heeft eiseres twee brieven overgelegd van P. Dorreboom, werkzaam bij de ambulante woonbegeleiding van het Leger des Heils, d.d. 2 oktober 2001. Hieruit blijkt dat op 2 augustus 2001 een hulpverleningstraject voor de familie C is uitgezet. Schuldsanering, het schoonmaken van de woning en het aanleren van algemene woonvaardigheden zijn hier een onderdeel van. In verband met de zwakke psychosociale toestand van de heer C (psychotische episodes) zal er een traject met het RIAGG ingezet worden. Het tijdelijk verblijf van eiseres heeft een zeer stabiliserende uitwerking op de heer C.
III. OVERWEGINGEN
1. Tussen partijen is allereerst in geschil welk recht in het onderhavige geval van toepassing is.
2. Ingevolge artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet in behandeling is, wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000. Op grond van artikel 117, tweede lid, van de Vw 2000 is op de behandeling van een aanvraag het recht, zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000, van toepassing.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het bestreden besluit heeft beoordeeld in het licht van het oude recht. Gelet op artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 had verweerder de Vw 2000 moeten toepassen. Volgens de Vw 2000 is het mvv-vereiste een inhoudelijke regel. Het ontbreken van een mvv kan derhalve onder de Vw 2000 slechts als afwijzingsgrond gelden en niet langer als reden voor buitenbehandelingstelling.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat artikel 117, tweede lid, van de Vw 2000, met zich meebrengt dat op de behandeling van de aanvraag van eiseres het recht, zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000, van toepassing blijft. De mogelijkheid bestond derhalve nog om de aanvraag van eiseres krachtens het bepaalde in artikel 16a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) buiten behandeling te stellen, nu zij niet beschikte over een geldige mvv.
5. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of verweerder op grond van het oude recht de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen, dan wel op grond van artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 het nieuwe recht had dienen toe te passen en de aanvraag had dienen af te wijzen. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 16a van de Vw 1965 en artikel 16 van de Vw 2000 inhoudelijk gelijkluidend zijn. Ook de toetsingsmaatstaf is naar het oordeel van de rechtbank met de invoering van artikel 16 van de Vw 2000 niet gewijzigd.
6. Voorts is tussen partijen in geschil of verweerder het mvv-vereiste buiten toepassing had moeten laten, gelet op het bepaalde in artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
7. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. De Minister kan voorts, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, de zogenaamde hardheidsclausule.
8. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder gehouden was toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. Eiseres werd in Joegoslavië vanwege haar Kroatische afkomst gediscrimineerd en heeft voorts tot 1995 gedurende zestien jaar in Nederland gewoond. Bovendien zou zij een stabiliserende uitwerking op haar echtgenoot hebben, die een groot aantal maatschappelijke problemen heeft. Daarbij wordt verwezen naar de onder III.3 genoemde brief. Nu geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiseres.
9. In het bestreden besluit heeft verweerder aangevoerd dat de heroverweging in bezwaar van een besluit tot buitenbehandelingstelling zich slechts uitstrekt tot de vraag of de aanvraag op juiste gronden buiten behandeling is gesteld gelet op artikel 4:5 van de Awb. Een eerst in bezwaar gedaan beroep op bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan vrijstelling van het mvv-vereiste zou moeten plaatsvinden, verhoudt zich niet met hetgeen is gesteld in artikel 4:5 van de Awb. Verweerder heeft eerst in het verweerschrift aangevoerd dat het beroep op de hardheidsclausule van 3.71, vierde lid, van de Vw 2000 evenmin op inhoudelijke gronden slagen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij hier gedurende zestien jaar heeft gewoond. De problemen van de echtgenoot van eiseres vormen evenmin een zodanig bijzondere omstandigheid dat van het mvv-vereiste had moeten worden afgeweken.
10. In navolging van de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenrecht van deze rechtbank (REK, uitspraak van 5 juni 2001, AWB 01/1776, Jub 2001/11, nr. 417) overweegt de rechtbank dat de vraag of er sprake is van een grond voor vrijstelling van het mvv-vereiste een vraag is die voorafgaat aan de vraag of de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld vanwege het ontbreken van die mvv. Het beschikken over een geldige mvv is immers alleen een wettelijk vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag indien de vreemdeling geen beroep op een vrijstellingsgrond of op de hardheidsclausule toekomt. Bij de beoordeling van een aanvraag om toelating zal verweerder derhalve eerst de vraag dienen te beantwoorden of betrokkene in aanmerking komt voor één van de vrijstellingsgronden dan wel een geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan doen en pas als deze vraag negatief beantwoord is kan verweerder aan artikel 4:5 van de Awb toekomen. In bezwaar zal verweerder deze vragen opnieuw - en in dezelfde volgorde - dienen te beoordelen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb dient daarbij een heroverweging plaats te vinden, zodat ook eerst in bezwaar naar voren gekomen feiten en omstandigheden die van belang zijn voor een geslaagd beroep op een van de vrijstellingsgronden moeten worden meegewogen.
11. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de door eiseres in bezwaar aangevoerde feiten en omstandigheden niet meegewogen in het besluit van 29 oktober 2001. Gelet hierop dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb en zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, voorts van oordeel dat het vereiste van zorgvuldigheid verweerder ertoe had moeten nopen eiseres te horen. Dor dit te verzuimen heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Nog afgezien van de vraag of het aan de rechtbank is, met ongegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit in stand te laten op basis van een eigen beoordeling van de in het kader van het beroep op de hardheidsclausule aangevoerde omstandigheden, kan hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat slechts één beslissing rechtens juist zou zijn.
13. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met het bepaalde in de artikelen 7:2, 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Zolang verweerder geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, dient de uitzetting achterwege te blijven. Er is aanleiding daartoe een voorlopige voorziening te treffen.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--).
15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht in beide zaken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
In de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 01/63625 BEPTDN
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
In de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 01/50083 BEPTDN
4. wijst het verzoek toe, in die zin dat verweerder wordt verboden eiseres uit Nederland te (doen) verwijderen zolang niet opnieuw is beslist op het bezwaar;
In beide zaken
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 211,10 (zegge: tweehonderd elf euro en tien cent).
Gewezen door mr. J.M. Sassenburg, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en openbaar gemaakt op: 16 juni 2003
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 16 juni 2003
Conc: LFF
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak, geregistreerd onder nummer AWB 01/63625 BEPTDN, staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak, geregistreerd onder nummer AWB 01/50083 BEPTDN, staat geen hoger beroep open.