ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/10804
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Recourt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een vergunning tot verblijf bij een Nederlandse partner in het licht van het mvv-vereiste en de situatie in Liberia

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser A, een Liberiaanse nationaliteit, om een vergunning tot verblijf bij zijn Nederlandse partner. De aanvraag was door verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser betoogde dat het voor hem onmogelijk was om een mvv aan te vragen in Liberia vanwege de onveilige situatie in dat land. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag buiten behandeling was gesteld en dat de situatie in Liberia niet zonder betekenis was. De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van het bestreden besluit geen Nederlandse vertegenwoordiging in Liberia was en dat verweerder niet had aangegeven in welk aangrenzend land de mvv kon worden aangevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de motiveringsplicht van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/10804 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1967, van Liberiaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. van Dijck, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 16 maart 2001 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "verblijf bij Nederlandse partner C". Bij besluit van 30 mei 2001 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij bezwaarschrift van 28 juni 2001 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaarschrift zijn ingediend bij brief van 26 juli 2001. Het bezwaar is bij besluit van 14 januari 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 11 februari 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brieven van 12 maart 2002 en 25 april en 19 mei 2003. Op 25 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Het verweerschrift is ter griffie ontvangen op 27 mei 2003.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld in verband met het ontbreken van een geldige mvv. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij op grond van de zogenaamde hardheidsclausule voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Niet is aangetoond dat eiser niet naar zijn land van herkomst zou kunnen terugkeren om daar de mvv-procedure af te wachten. Eisers beroep op de onrustige en gevaarlijke politieke en sociale situatie in zijn land van herkomst valt onder de asielgerelateerde gronden, welke in het kader van de onderhavige aanvraag niet (door de korpschef) kunnen worden beoordeeld. Indien eiser op die gronden bescherming wenst van de Nederlandse overheid, dient hij een nieuwe asielaanvraag te doen. De omstandigheid dat eiser een relatie onderhoudt met een Nederlandse en reeds jarenlang in afwachting was van de benodigde documenten, kan niet worden aangemerkt als een bijzonder schrijnende omstandigheid op grond waarvan van eiser niet gevergd kan worden om een mvv over te leggen. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven van eiser en zijn partner (tijdelijk) in het land van herkomst uit te oefenen. Het stellen van het mvv-vereiste leidt derhalve niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en voert daartoe aan dat gelet op de algehele zeer onveilige situatie in Liberia van hem niet kan worden gevergd naar dit land terug te keren. Blijkens door eiser in de procedure gebrachte stukken wordt de situatie in Liberia gekenmerkt door grote instabiliteit. De mensenrechtensituatie is zeer slecht. Gelet hierop is het voor eiser onmogelijk terug te keren naar het land van herkomst voor het aanvragen van een mvv zonder gevaar voor zijn leven. Dit argument dient te worden beoordeeld in het licht van de hardheidsclausule in de onderhavige procedure, aldus eiser. Voorts doet hij een beroep op bescherming van zijn gezinsleven met zijn partner en kind, dat gezien de situatie in Liberia niet (tijdelijk) aldaar kan worden uitgeoefend.
Eiser heeft bij de Liberiaanse ambassade in Brussel de voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning benodigde brondocumenten verkregen. Reeds bij zijn aanvraag heeft eiser aangegeven dat er geen Nederlandse vertegenwoordiging in Liberia is gevestigd.
III. OVERWEGINGEN
1. In geschil is de vraag of verweerder terecht eisers aanvraag om een vergunning tot verblijf bij zijn Nederlandse partner buiten behandeling heeft gesteld wegens het ontbreken van een mvv.
2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
3. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Voorts kan de Minister, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld in het licht van oud recht (Vw 1965). Ingevolge artikel 118 van de Vw 2000 is procedureel het oude recht van toepassing. Materieel is evenwel nieuw recht van toepassing, gelet op het uitgangspunt van de onmiddellijke werking van het nieuwe recht.
Nu artikel 16a van de Vw 1965 hangende de aanvraag is gewijzigd, in dier voege dat deze imperatieve bepaling is gewijzigd in de facultatieve bepaling van artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000, had verweerder bij de beslissing in eerste aanleg het nieuwe recht dienen toe te passen. Dit had in het onderhavige geval ertoe geleid dat verweerder het besluit in eerste aanleg zou hebben herroepen en vervangen door een afwijzing van de aanvraag.
5. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder ook bij een juiste toepassing van het nieuwe recht zich in redelijkheid niet op het standpunt had kunnen stellen dat het bezwaar ongegrond is. Daartoe overweegt zij als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in reactie op de gemotiveerde stelling van eiser dat het gezien de situatie in Liberia voor hem niet mogelijk is aldaar een mvv te vragen, slechts heeft vastgesteld dat dit een asielgerelateerde grond betreft, welke alleen in een asielprocedure inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat asielgerelateerde gronden in beginsel alleen inhoudelijk kunnen worden beoordeeld in een asielprocedure. Dit laat echter onverlet dat verweerder wel dient na te gaan of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het betreffende land een categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd, dan wel een besluit- of verstrekmoratorium voor dit land is afgekondigd. Indien het antwoord hierop bevestigend luidt, hetgeen betekent dat ook verweerder van oordeel is dat de vreemdeling niet (zonder meer) kan terugkeren naar zijn land van herkomst, kan de vreemdeling niet langer ongemotiveerd worden verwezen naar een asielprocedure. In zoverre is de situatie in het land van herkomst niet zonder betekenis.
Verweerder heeft, in lijn met het voorgaande, ter zitting verklaard dat in het geval van een toekomstig categoraal beschermingsbeleid voor Liberia, eiser niet langer het mvv-vereiste zal worden tegengeworpen. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerder heeft nagegaan of er een dergelijk beleid ten tijde van het slaan van dit besluit voor Liberia werd gevoerd.
8. Gezien het voorgaande ontbeert het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, in het geval geen Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst van de vreemdeling is gevestigd, dient aan te geven in welk (aangrenzend) land de vreemdeling wel een mvv kan aanvragen. Verweerder, die met het stellen van het mvv-vereiste veelal een zware last legt op de vreemdeling, is hiertoe vooraleerst gehouden omwille van de zorgvuldigheid, maar vooral ook om de vreemdeling in staat te stellen op dit punt in rechte te reageren, als gevolg waarvan het tevens aan het oordeel van de rechter kan worden onderworpen.
10. Niet ter discussie staat dat in Liberia ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen Nederlandse vertegenwoordiging was gevestigd. Nu het bestreden besluit geen overweging op dit punt bevat, heeft verweerder gezien hetgeen onder III 9. is overwogen ook op dit punt gehandeld in strijd met de in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsplicht.
7. De rechtbank ziet mitsdien aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep zal gegrond worden verkaard.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit zal nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien cent).
Gewezen door mr. J. Recourt, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier en openbaar gemaakt op: 3 juli 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 3 juli 2003
Conc: JR
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.