RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/35624 VRONTN S4 en AWB 03/35591 VRONTN S4
uitspraak: 3 juli 2003
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1972
van Joegoslavische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9906.17.4052,
eiser,
gemachtigde: mr. M.C.A. Nijenhuis, advocaat te Velp,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 24 juni 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens eiser is op 26 juni 2003 beroep ingesteld tegen het voornoemde besluit waarbij is verzocht om schadevergoeding.
Namens verweerder is de rechtbank op 26 juni 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 3 juli 2003 ter zitting gehoord.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Aangezien verweerder de rechtbank ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 op 26 juni 2003 in kennis heeft gesteld van zijn aan eiser gerichte besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 59 Vw 2000, nadat het beroepschrift van 26 juni 2003 is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de kennisgeving. Deze met een eerste beroep gelijk te stellen kennisgeving zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot het beroep van 26 juni 2003 overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser is op 24 juni 2003 aangehouden op verdenking van poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling. Verweerder heeft in aansluiting op de strafrechtelijke vrijheidsbeneming eiser in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
In bewaring stelling vindt slechts plaats indien de openbare orde de in bewaring stelling vordert. De openbare orde is in dit verband in het geding, indien er aanwijzingen zijn voor het vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal ontrekken ( zie ook Vc 2000 A5/5.1) De formulering die is gehanteerd op de maatregel van in bewaring komt hiermee overeen. Er wordt in bewaring gesteld wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting.
Verweerder heeft in het onderhavige geval een aantal redenen genoemd op grond waarvan er gevaar voor onttrekking zou zijn. Genoemd zijn: verdacht zijn van een misdrijf, eerder veroordeeld zijn vanwege een misdrijf en het ontbreken van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000. De laatste grond is blijkens de stukken ten onrechte aangenomen, nu uit de processtukken blijkt dat eiser in het bezit is van een nationaal paspoort. Van eerdere veroordelingen wegens misdrijf is blijkens de overgelegde uittreksels uit de justitiële documentatie inderdaad sprake, echter deze veroordelingen vormden tot op heden geen aanleiding om onttrekkingsgevaar aan te nemen. De verdenking wegens een misdrijf is ontstaan omdat tegen eiser aangifte werd gedaan dat hij met zijn auto op iemand zou zijn ingereden. Eiser heeft dit ontkend, ter zitting heeft eiser verklaard dat hij uitweek voor een steen op de weg. Uit de stukken blijkt niet of eiser deswege nog verder wordt vervolgd.
Gebleken is voorts dat eiser met zijn gezin woonachtig is in een asielzoekerscentrum hier te lande, in afwachting van zijn beroepsprocedure. Niet is gebleken dat hij niet voldoet aan zijn meldplicht of overigens niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. Onder deze omstandigheden kan niet zonder meer, enkel vanwege de genoemde strafrechtelijke antecedenten, aangenomen worden dat er sprake is van onttrekkingsgevaar als vereist voor een in bewaring stelling. Verweerder zal onder deze omstandigheden gemotiveerd aan dienen te geven waarom er, ondanks het feit dat de vreemdeling in afwachting van zijn beroepsprocedure in de normale opvang verblijft en voldoet aan zijn meldplicht, niettemin gevaar bestaat voor onttrekking aan de uitzetting. Nu noch uit de stukken een dergelijke motivering blijkt, noch ter zitting een dergelijke motivering is gegeven is de bewaring onrechtmatig.
Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen. Nu de vreemdelingenrechtelijke vrijheidsbeneming van aanvang af, derhalve met ingang van 24 juni 2003 onrechtmatig is geweest, komt de vreemdeling een bedrag toe van 8 x EUR 95 voor de ten onrechte op het politiebureau doorgebrachte dagen, vermeerderd met een bedrag van 1 x EUR 70 voor de ten onrechte in het huis van bewaring doorgebrachte dag. In totaal wordt een bedrag van 830,- EUR toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
- verklaart de kennisgeving niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 830,- EUR (zegge: achthonderd en dertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad. 644,- EUR onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Hofman als griffier en uitgesproken op 3 juli 2003.
Afschrift verzonden: 11 juli 2003
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 830,- .
Aldus gedaan op 3 juli 2003 door mr. B.I. Klaassens, fungerend voorzitter.