ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1497

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/30768, 02/30786
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
  • A.E. van Duinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van medische omstandigheden bij asielaanvraag in het licht van artikel 3 EVRM

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 mei 2003, hebben eisers A en B, beiden van Sierraleoonse nationaliteit, een asielaanvraag ingediend. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie rechtmatig is. De eisers stellen dat de medische situatie van eiseres, die lijdt aan sikkelcelanemie en botnecrose, hen in aanmerking zou moeten laten komen voor asiel op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat de Minister onvoldoende heeft onderzocht of de weigering van verblijf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat bij ernstige medische omstandigheden een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten vernietigd moeten worden, omdat de Minister niet heeft aangetoond dat er adequate medische voorzieningen en sociale opvang zijn in het land waarnaar eisers zouden worden uitgezet. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en veroordeelt de Minister in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/30768 BEPTDN en AWB 02/30786 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] december 1984, en B, geboren op [...] augustus 1986, beiden van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, wonende te C, eisers, wettelijk vertegenwoordigd door Stichting Nidos te ’s-Gravenhage,
gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels, advocaat te Dordrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B. F.Th. de Moor, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 28 september 2000 hebben eisers aanvragen ingediend om toelating als vluchteling, thans aangemerkt als aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 18 maart 2002 heeft verweerder aan eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen af te wijzen. Bij brief van 25 maart 2002 hebben eisers hun zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij afzonderlijke besluiten van 2 april 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
2. Bij afzonderlijke beroepschriften, door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken te Haarlem ontvangen op 17 april 2002, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 16 respectievelijk 19 augustus 2002 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 17 april 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2003. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De onderhavige beroepen van eisers zijn ter zitting gevoegd behandeld met hun beroepen (geregistreerd onder nummers AWB 02/45228 BEPTDN en AWB 02/45219 BEPTDN) gericht tegen de besluiten van verweerder waarin hun bezwaar gericht tegen de weigering hen verblijfsvergunningen regulier onder de beperking „verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling“ te verlenen, ongegrond zijn verklaard.
II. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Eisers hebben het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eisers behoren tot de Peul-bevolkingsgroep. Eisers zijn op jonge leeftijd vanwege de algehele situatie in Sierra Leone door hun vader naar hun oom in Conakry in Guinee gebracht, alwaar zij tot hun vertrek in het jaar 2000 hebben verbleven. In 1997 zijn eisers voor korte tijd - zo’n twee à drie dagen - teruggekeerd naar hun ouders in Sierra Leone om hen een bezoek te brengen. Tijdens dit verblijf heeft hun vader een Sierraleoonse identiteitskaart en geboorteakte voor eisers aangevraagd. Na dit bezoek hebben eisers geen contact meer gehad met hun ouders. In 1998 hoorde eiseres van haar oom dat hun ouders waren overleden. In 2000 is de oom van eisers, zelf militair in Guinee, opgepakt door militairen. Een vriend van hun oom vertelde eisers dat zij eveneens werden gezocht door de militairen en dat zij zich in het huis moesten verstoppen. Later hebben eisers met hulp van deze vriend van hun oom Guinee per boot verlaten. Op 26 september 2000 zijn eisers in Nederland aangekomen.
2. Verweerder stelt zich blijkens de bestreden besluiten op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eisers hebben slechts summiere en niet geloofwaardige verklaringen afgelegd over hun reis naar Nederland. Verder blijkt uit het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 november 2001 dat de buurtbewoners uit de door eisers opgegeven wijk [...] in Conakry geen informatie kunnen geven over eisers of hun familie. De geloofwaardigheid van de verklaringen die eisers in het kader van hun asielaanvraag hebben afgelegd, wordt gelet hierop verder aangetast. Bovendien zijn de door eisers overgelegde nationale identiteitsbewijzen en geboorteakten door de Koninklijke Marechaussee vals bevonden. Gelet op hun leeftijd zal dit evenwel niet aan eisers worden toegerekend. Echter, dit leidt wel tot gerede twijfel of eisers daadwerkelijk de Sierraleoonse nationaliteit bezitten.
De relazen van eisers zijn voorts onvoldoende zwaarwegend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Zij hebben op jonge leeftijd Sierra Leone verlaten, zodat het niet aannemelijk is dat zij op enigerlei wijze in de negatieve belangstelling van de Sierraleoonse autoriteiten zijn komen te staan. Voor zover eisers stellen in Guinee problemen te hebben ondervonden wordt overwogen dat problemen in een ander land dan het land van herkomst nimmer tot een succesvol beroep op vluchtelingschap kunnen leiden. De omstandigheid dat eisers na de arrestatie van hun oom niemand meer hebben om op terug te vallen is bovendien niet terug te voeren op één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Nu niet aannemelijk is dat eisers in de negatieve belangstelling van de Sierraleoonse autoriteiten zijn komen te staan is het evenmin aannemelijk dat hun terugkeer naar dat land in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers komen evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, c en d, van de Vw 2000.
In verband met haar medische klachten dient eiseres desgewenst een verblijfsvergunning regulier onder de beperking „medische behandeling“ aan te vragen bij de korpschef.
3. Eisers hebben de volgende beroepsgronden naar voren gebracht.
- 1. Eisers stellen dat zij vanwege de medische situatie van eiseres in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt dat eiseres lijdt aan sikkelcelanemie en vergaande botnecrose. Er is derhalve sprake van een ernstige medische aandoening. De terugkeer van eiseres is, gelet op haar lichamelijke conditie, in combinatie met haar leeftijd, en dit gezien in het licht van de algehele situatie in Sierra Leone dan wel Guinee, in strijd met artikel 3 van het EVRM. Indien aangenomen moet worden dat verweerder voornemens is eisers uit te zetten naar Guinee, blijkt uit een rapport van Artsen zonder Grenzen dat het aldaar reeds problemen oplevert om primaire medische zorg te verkrijgen, laat staan dat er medische zorg is te verkrijgen voor een ernstige aandoening als die van eiseres. Verweerder heeft ten onrechte geen aandacht besteed aan het op 23 april 2001 toegezonden medische dossier van eiseres. Eisers hebben in dit verband een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 18 februari 2002 (gepubliceerd in JV 2002/159) overgelegd, waarin onder meer is overwogen dat het op de weg van verweerder ligt bij zeer ernstige medische problemen een nader medisch onderzoek in te stellen en te onderzoeken of terugkeer naar het land van herkomst in strijd komt met artikel 3 van het EVRM.
In dit verband hebben eisers er voorts op gewezen dat van eiser, gelet op zijn jeugdige leeftijd, niet gevergd kan worden dat hij zonder eiseres terugkeert naar zijn land van herkomst.
- 2. Eisers refereren zich met betrekking tot de vraag of zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 aan het oordeel van de rechtbank.
4. In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog het volgende naar voren gebracht. Primair benadrukt verweerder dat eiseres met betrekking tot haar medische problemen een verblijfsvergunning regulier moet aanvragen. Daarbij is mede van belang dat niet gebleken is dat de medische problemen asielgerelateerd zijn.
Subsidiair stelt de gemachtigde van verweerder dat, voor zover al betekenis toekomt aan het beroep op artikel 3 van het EVRM in dit verband, dit beroep niet kan slagen. Van een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM kan eerst sprake zijn in geval van uitzonderlijke omstandigheden en van dwingende redenen van humanitaire aard. Verweerder wijst in dit verband op het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 2 mei 1997 in de St. Kittszaak (RV 1997, 80). Bezien tegen de achtergrond van dit arrest is verweerder van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden en dwingende redenen van humanitaire aard, zodat het beroep van eiseres op artikel 3 van het EVRM in verband met haar lichamelijke toestand en de sociale omstandigheden na terugkeer terecht is afgewezen. In dit verband is (onder meer) van belang dat eiseres heeft verklaard vóór haar komst naar Nederland zowel in Sierra Leone als in Guinee te zijn behandeld voor haar ziekte. Dat de medische voorzieningen in Sierra Leone of Guinee, naar eiseres stelt, minder zijn dan in Nederland is onvoldoende voor een andersluidend besluit, zoals ook uit de uitspraak van het EHRM van 6 februari 2001 (JV 2001, 103) valt af te leiden. Verweerder wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 november 2002, geregistreerd onder nummer 200205040/1, gepubliceerd in JV 2002, 447.
Eisers komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Allereerst is daarbij van belang dat verweerder op goede gronden betwijfelt of eisers daadwerkelijk de Sierraleoonse nationaliteit bezitten. Bovendien wijst verweerder erop dat op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 is besloten dat een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers uit Sierra Leone niet langer is geïndiceerd. Bij uitspraken van 26 februari 2003 (gepubliceerd in JV 2003, 139 en 140) heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
Tenslotte is gebleken dat eisers voor hun komst naar Nederland gedurende zeven of acht jaar in Guinee hebben verbleven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Guinese autoriteiten hen niet wederom toegang zullen verlenen tot het grondgebied. Gelet hierop gaat verweerder ervan uit dat eisers een verblijfsalternatief hebben in Guinee.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. In artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat Onze Minister bevoegd is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
6. De rechtbank stelt vast dat niet (meer) in geschil is dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, zodat bespreking van het standpunt van verweerder omtrent de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan de hand van hetgeen partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, buiten beschouwing kan blijven.
7. Met betrekking tot hetgeen eisers in verband met hun beroep op artikel 3 van het EVRM naar voren hebben gebracht, overweegt de rechtbank het navolgende.
8. Allereerst wordt opgemerkt dat hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van eiseres, eveneens geacht moet worden van toepassing te zijn op eiser. Mede gelet op hun leeftijd kan naar het oordeel van de rechtbank niet van eisers gevergd worden dat zij gescheiden van elkaar terugkeren naar hun land van herkomst.
9. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de beoordeling van de bovengenoemde beroepsgrond de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 1 november 2002. Daarin heeft de Afdeling in rechtsoverweging 2.4.2 overwogen dat uit de uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) valt af te leiden dat alleen onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij uitzetting gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
10. De rechtbank leidt uit de bovengenoemde overweging af dat de Afdeling ruimte laat voor toetsing aan artikel 3 van het EVRM bij ernstige medische omstandigheden. De vraag of het daarbij gaat om medische problemen die zijn terug te voeren op asielgerelateerde gronden lijkt daarbij niet van doorslaggevend belang. Nu de aandoeningen waar eiseres aan lijdt naar het oordeel van de rechtbank de kwalificatie „ernstig“ niet zonder meer kan worden ontzegd, had verweerder derhalve dienen te onderzoeken of de weigering eiseres verblijf toe te staan, gelet op haar medische aandoeningen, in strijd komt met artikel 3 van het EVRM. Bij die beoordeling had verweerder dienen te betrekken of er medische voorzieningen zijn en sociale opvang is in het land waarnaar verweerder voornemens is uit te zetten. In het bestreden besluit heeft verweerder evenwel niet getoetst of de verwijdering van eiseres, gelet op haar medische problematiek, in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Evenmin heeft hij zich uitgelaten over de vraag naar welk land hij voornemens is eisers te verwijderen, laat staan dat verweerder heeft onderzocht of er medische voorzieningen en sociale opvang is in dat land. De omstandigheid dat eisers naar het oordeel van verweerder ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd met betrekking tot hun nationaliteit, ontslaat verweerder in een geval als het onderhavige niet van de verplichting om te onderzoeken of er medische voorzieningen zijn en sociale opvang is in het land waarnaar zal worden uitgezet. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder geen duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent de vraag of er op de huidige medische situatie van eiseres toegesneden medische voorzieningen zijn en op de situatie van eisers betrekking hebbende adequate sociale opvang is in Sierra Leone dan wel Guinee. De enkele ongespecificeerde uitlating van eiseres dat zij vóór haar komst naar Nederland in beide landen voor haar ziekte is behandeld is naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevend belang.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden de bestreden besluiten vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zullen gegrond worden verklaard. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, kan om die reden buiten bespreking blijven.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De rechtbank:
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier, en openbaar gemaakt op: 26 mei 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 26 mei 2003
Conc: AvDu
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.