ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1398

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/6383
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning en gezinshereniging in het kader van feitelijke gezinsband

In deze zaak gaat het om de verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres, die op 19 januari 1999 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had gekregen in het kader van verruimde gezinshereniging. Eiseres, geboren in 1979 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, maar deze is door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders verbroken zou zijn door haar huwelijk op 2 augustus 2000. Eiseres betwistte deze afwijzing en stelde dat haar huwelijk niet uit vrije wil was aangegaan en dat zij niet zelfstandig woonde, maar afhankelijk was van haar ouders.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van 'family-life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tussen eiseres en haar ouders. De rechtbank vond dat de Minister ten onrechte had gesteld dat de gezinsband verbroken was en dat de argumenten van eiseres over de ontbinding van haar huwelijk en haar afhankelijkheid van haar ouders niet voldoende waren meegewogen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft de Minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,--. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2003.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) 2000
reg. nr.: AWB 02/6383 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Brakke, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 10 november 2000 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking "verruimde gezinshereniging" onder gelijktijdige wijziging van de beperking in "voortgezet verblijf". Bij besluit van 16 maart 2001 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 12 april 2001 heeft eiseres tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt. Op 9 oktober 2001 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 27 december 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 17 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 8 februari 2002 en aangevuld bij brieven van 28 juni 2002 en 26 november 2002. Op 25 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 1 mei 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nader onderbouwd bij brief van 6 mei 2003.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de vader van eiseres, C, als getuige en M. Essebai, als tolk in de Arabische taal.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging met haar vader. Gebleken is dat eiseres op 2 augustus 2000 te Marokko is gehuwd met de heer D, derhalve wordt, ingevolge hoofdstuk B2/8.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders verbroken geacht. Voorts is hierbij van belang dat eiseres, blijkens een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van 17 januari 2001, per 21 september 2000 is uitgeschreven op het adres van haar ouders en is ingeschreven op een ander adres. Hieraan doet niet af dat eiseres blijkens eerder genoemd uittreksel van de GBA op 12 januari 2001 weer op het adres van haar ouders is ingeschreven. Dat eiseres er op dit moment voor kiest om zich erbij neer te leggen dat haar huwelijk in Marokko niet wordt ontbonden doordat haar echtgenoot geen medewerking verleent aan een echtscheiding, leidt er niet toe dat de Nederlandse overheid ondanks het laten voorduren van een - naar eigen zeggen gedwongen - huwelijk eiseres in afwijking van het beleid ter zake, verblijf bij haar ouders dient toe te staan. Niet is gebleken dat eiseres alle inspanningen heeft verricht om haar, naar gesteld, gedwongen huwelijk te beëindigen. Evenmin komt eiseres in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking "voortgezet verblijf", nu zij niet voldoet aan de in hoofdstuk B2/9.3 en B2/9.3.1 van de Vc 2000 genoemde voorwaarde dat zij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging. Bovendien is hiermee vastgesteld dat eiseres geen drie jaar heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Voorts kunnen de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden niet aangemerkt worden als dusdanige klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiseres alsnog, ingevolge artikel 3:52 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 juncto hoofdstuk B2/9.3.3 van de Vc 2000, voortgezet verblijf dient te worden toegestaan. Tot slot kan eiseres geen geslaagd beroep doen op artikel 8 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat er in dit geval geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar ouders. Immers, het betreft hier een kind dat de ouderlijke familie of het ouderlijk gezin heeft verlaten, in het huwelijk is getreden en zich zelfstandig in Nederland heeft gevestigd. Evenmin is gebleken van 'more than the normal emotional ties' tussen eiseres en haar ouders.
2. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte de verlenging van de, op 19 januari 1999 aan haar verleende, verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging heeft geweigerd. De gezinsband tussen eiseres en haar ouders is niet verbroken, aangezien eiseres niet uit vrije wil is gehuwd, niet met haar echtgenoot heeft samengewoond en het aangegane huwelijk niet is geconsumeerd. Eiseres heeft voorts een verstotingsakte overgelegd, waaruit blijkt dat haar huwelijk op 23 januari 2002 door middel van verstoting is ontbonden. Daarnaast kan niet gezegd worden dat eiseres zelfstandig woont en in haar eigen onderhoud voorziet, nu zij als MBO-scholiere (financieel) afhankelijk is van haar ouders. Eiseres doet voorts een beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat verwijdering uit Nederland inbreuk maakt op het gezinsleven dat eiseres met haar ouders, broers en zusters heeft. Niet gezegd kan worden dat zich een omstandigheid voordoet die inbreuk rechtvaardigt. Subsidiair is eiseres van mening dat verweerder gebruik had dienen te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid.
Ter zitting heeft de vader van eiseres, C, die als getuige aanwezig was, aangegeven dat sprake was van een door hem gearrangeerd huwelijk, waarmee eiseres het duidelijk niet eens was. Eiseres heeft vanaf het begin geweigerd om te trouwen, maar haar vader wilde het huwelijk door laten gaan, omdat het in zijn cultuur hoort dat meisjes op 21-jarige leeftijd trouwen. Eenmaal terug in Nederland is eiseres uit boosheid bij een vriendin op kamers te gaan wonen. Vervolgens hebben eiseres en haar vader zich weer verzoend en is eiseres weer bij haar ouders gaan wonen. Eén van de voorwaarden waaronder eiseres en haar ouders zich konden verzoenen was de instemming van de vader van eiseres om het huwelijk te laten ontbinden in Marokko. Met veel moeite heeft de vader van eiseres er voor kunnen zorgen dat het huwelijk op 23 januari 2002 in Marokko door middel van verstoting werd ontbonden. Een traject van echtscheiding in Nederland was geen alternatief, onder meer omdat een dergelijke door eiseres te entameren scheiding in Marokko niet zou worden erkend.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
5. Ingevolge artikel 3.24 van het Vb 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien - voor zover hier van belang - de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven.
6. Ingevolge hoofdstuk B2/8.3 van de Vc 2000 behoort het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor in de omstandigheid dat de vreemdeling een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of relatie. Indien een feitelijke gezinsband eenmaal verbroken is geoordeeld, wordt herstel van deze band niet aangenomen. Dit beleid van verweerder is in vaste jurisprudentie als redelijk aanvaard.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder door het huwelijk van eiseres met de heer D op 2 augustus 2000 de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders verbroken kon achten.
8. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een persoon met niet-tijdelijk verblijf. Op grond van hoofdstuk B2/9.3 en B2/9.3.1 van de Vc 2000 kan de verblijfsvergunning die in het kader van verruimde gezinshereniging is verleend op aanvraag worden gewijzigd in een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking "voortgezet verblijf", indien de vreemdeling drie jaar in het kader van verruimde gezinshereniging in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.
9. Op 19 januari 1999 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging. Eiseres is derhalve geen drie jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging. Waar de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders op 2 augustus 2000 door het huwelijk van eiseres met de heer D is verbroken, had verweerder eiseres evenmin in het bezit van een dergelijke vergunning dienen te stellen.
10. Ingevolge artikel 3.52 van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Hoofdstuk B2/9.3.3 van de Vc 2000 bepaalt dat, indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van hoofdstuk B2/9.3.1 en B2/9.3.2 van de Vc 2000, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf kan worden toegestaan. Indien de gezinsband op grond waarvan verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven.
11. Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat zij sinds haar vijftiende in Nederland woont, dat zij in Nederland op school zit; dat zij in augustus 2000 door haar vader gedwongen is te huwen, maar dat dit huwelijk nooit is geconsumeerd en dat het inmiddels is ontbonden. Eiseres woont weer bij haar ouders.
12. In het bestreden besluit is overwogen dat wel is gesteld, maar niet is gebleken dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om te zorgen dat het, naar eigen zeggen gedwongen, huwelijk wordt ontbonden. Onvoldoende is gebleken dat tot een echtscheiding zal worden overgegaan. Daarbij is met name van belang dat eiseres ervoor kiest om geen pogingen in het werk te stellen om het huwelijk hier te lande te laten ontbinden, aldus verweerder in het bestreden besluit.
13. De ontbinding van het huwelijk was ten tijde van het bestreden besluit nog niet gerealiseerd, maar wel was bekend dat de vader van eiseres in Marokko doende was haar te bewerkstelligen.
De door eiseres gegeven argumenten, zoals weergegeven onder II.2, om te komen tot een ontbinding van het huwelijk op de daarvoor gekozen wijze konden naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid worden uitgelegd als een gebrek aan wil van eiseres om te komen tot een ontbinding, maar dienden veeleer te worden gezien als een uiting van haar wil om, vooropgesteld dat het huwelijk diende te worden ontbonden, de banden met haar familie zoveel mogelijk intact te laten, in welke opzet eiseres ook is geslaagd. Verweerder heeft zich op dit punt onvoldoende rekenschap gegeven van de feitelijke constellatie.
14. Waar het betreft de toetsing onder artikel 8 van het EVRM stelt de rechtbank voorop, dat zij geen aanleiding ziet om eraan te twijfelen dat tussen eiseres en haar ouders sprake is van family-life in de zin van deze verdragsbepaling. Verweerders koppeling in het bestreden besluit onder artikel 8 van het EVRM naar hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van de feitelijke verbreking van de gezinsband, is rechtens onjuist. Het in artikel 8 van het EVRM neergelegde begrip family-life is een ander (en ruimer) dan verweerders beleidsmatige concept van de feitelijke gezinsband. Voor zover het huwelijk van eiseres in casu al heeft geleid tot een beëindiging van het family-life tussen eiseres en haar ouders, valt op voorhand niet in te zien dat uiterlijk bij de terugkeer van eiseres in de ouderlijke woning dan niet weer sprake was van family-life.
15. Met betrekking tot de vraag of dit family-life ook beschermenswaardig is, is van belang of sprake is van "more than the normal emotional ties" tussen eiseres en haar ouders. Deze laatste vraag is door verweerder ontkennend beantwoord, in welke beantwoording de rechtbank verweerder echter niet kan volgen. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder ook na de meerderjarigheid van eiseres nog het bestaan van een feitelijke gezinsband heeft aangenomen; een element dat op zijn minst een vermoeden van beschermenswaardig family-life in het leven roept. Voorts kan er bepaald niet aan worden voorbijgegaan dat eiseres sedert januari 2001 niet zelfstandig woont en dat zij niet in haar eigen onderhoud voorziet, maar door haar ouders financieel wordt bijgestaan. Ook de hiervoor reeds geschetste en geëffectueerde wil van eiseres om de banden met haar familie/ouders zoveel mogelijk intact te laten kan grond bieden voor het oordeel dat sprake is van beschermenswaardig family-life. Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit waar het betreft artikel 8 van het EVRM onvoldoende is gemotiveerd.
16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
18. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderd en negen euro).
Gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Zoermulder, griffier en openbaar gemaakt op: 24 juni 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 24 juni 2003
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.