Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 31533 VRONTN F
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Somalische nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium (locatie De Weg) te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 10 december 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Laatstelijk bij uitspraak van 5 mei 2003 met kenmerk AWB 03/21690 VRONTN F heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 2 juni 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde dag, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld. Ter zitting heeft de vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.4 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 16 juni 2003 geschorst teneinde de gemachtigde van de vreemdeling in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Na ontvangst van deze informatie op 16 juni 2003 en de reactie van verweerder hierop op 18 juni 2003, heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan verweerder. Bij brief van 26 juni 2003 heeft verweerder antwoord gegeven op deze vragen.
2.1 In dit geding staat ter beoordeling of voortduring van de jegens de vreemdeling op grond van artikel 6 Vw ten uitvoer gelegde vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd is.
2.2 Namens de vreemdeling is - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De uitzettingsroute naar Somalië via Dubai is onvoldoende concreet. Ook blijkt uit de overgelegde informatie dat het EU-document waarop via Dubai naar Puntland is gereisd niet door de autoriteiten aldaar wordt geaccepteerd. Het uitzettingstraject via Nairobi behoort voor de vreemdeling evenmin tot de mogelijkheden, omdat daar het gezag ontbreekt om Somalische paspoorten af te geven. Dat er via een kantoor in Genève paspoorten worden verstrekt is onjuist, aangezien het hier gaat om personen van Siad Barre die eerst in Bonn, daarna in Rome en laatstelijk tot februari 2003 in Genève documenten hebben verstrekt. Ook is van belang dat bij deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Alkmaar, bij uitspraak van 27 juni 2003 het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gegrond is verklaard en dat in die uitspraak uitgangspunt is dat staatloosheid van vreemdelingen uit Somalië wordt aangenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.3 Bij beslissing van 24 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de niet-verlening van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "staatloze vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken" ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is beroep aangetekend bij deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Alkmaar. Bij uitspraak van 8 april 2003 heeft de voorzieningenrechter het namens de vreemdeling ingediende verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat het verweerder wordt verboden de vreemdeling uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het beroep is beslist. Vervolgens is bij uitspraak van voornoemde nevenvestigingsplaats van 27 juni 2003 voormeld beroep gegrond verklaard.
2.4 Blijkens het op het faxblad vermelde tijdstip is voormelde uitspraak op vrijdag 27 juni 2003 aan het eind van de middag aan partijen gefaxt. Verweerder is eerst ter zitting op maandagmorgen geconfronteerd met deze uitspraak. Gelet hierop, dient verweerder korte tijd te worden gegund om zich te beraden over de vraag of de gegrondverklaring van het beroep tegen de weigering van voormelde reguliere vergunning tot verblijf, tot opheffing van de maatregel zou moeten leiden en kon van verweerder niet worden verlangd daarover op de zitting al een uitspraak te doen. De rechtbank merkt daarbij op dat de gemachtigde van de vreemdeling weliswaar heeft aangegeven dat wegens het gegrond verklaren van voormeld beroep de maatregel volgens het beleid van verweerder dient te worden opgeheven, maar dat nog valt te bezien of de onder C3.12.13.3.2 Vc geformuleerde regel, "Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard (...) zal de IND bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen", ook omvat een beroep tegen het niet ambtshalve verlenen van de gevraagde reguliere vergunning tot verblijf. De rechtbank stelt verder vast dat in de overgelegde uitspraak geen oordeel is gegeven over de vraag of het voor de vreemdeling onmogelijk is om naar Somalië terug te keren.
2.5 Nu het verweerder tot de uitspraak van 27 juni 2003 was verboden de vreemdeling uit Nederland te verwijderen, kon verweerder in redelijkheid tot die datum alle handelingen ter voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling opschorten. Gelet hierop kan over de thans ter beoordeling staande periode van voortduring van de maatregel niet worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.6 Vooralsnog is niet gebleken van een situatie waarin is komen vast te staan dat de vreemdeling niet zal kunnen voldoen aan de in artikel 5 Vw neergelegde wettelijke vertrekplicht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het betreft in het onderhavige geval een vreemdeling die niet beschikt over Somalische documenten. Volgens verweerder kunnen Somalische vreemdelingen, die niet zelfstandig aan reisdocumenten kunnen komen en die hebben aangegeven vrijwillig te willen terugkeren naar hun land van herkomst, met behulp van een door de Nederlandse overheid verstrekt EU-document via de luchthaven van Dubai naar Somalië reizen. Ook geeft verweerder aan dat via hetzelfde traject gedwongen terugkeer (tot de luchthaven van Dubai onder begeleiding van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee) mogelijk is aangezien over enkele weken terugkeer op deze wijze zal worden hervat. Ten slotte is er ook de mogelijkheid van gedwongen terugkeer van de vreemdeling naar Somalië via het "Nairobi-traject". De vreemdeling wordt dan, zo geeft verweerder aan, vanuit Schiphol naar Nairobi verwijderd op basis van een EU-document onder begeleiding van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Bij aankomst in Nairobi wordt de vreemdeling vervolgens begeleid door de Keniaanse immigratieautoriteiten en een ambtenaar van de IND. De vreemdeling wordt daarbij in het bezit gesteld van een vliegticket voor het traject Nairobi-Galkayo en een Somalisch paspoort.
Verweerder heeft desgevraagd uitgelegd dat in het algemeen in toelatingsprocedures Somalische documenten niet worden geaccepteerd, maar dat dit niet wegneemt dat met behulp van die documenten wel Somalië kan worden ingereisd. Ook heeft verweerder aangegeven dat zich in Kenia een "tussenpersoon" bevindt die de vreemdeling in het bezit kan stellen van Somalische reisdocumenten en dat via dit "Nairobi-traject" inmiddels dertien personen zijn teruggekeerd.
2.7 Door de vreemdeling is aangevoerd dat verwijdering via het "Dubai-traject" geen enkele kans van slagen heeft. Aan de vreemdeling kan worden toegegeven dat via deze weg begin dit jaar slechts twee personen zijn teruggekeerd en dat dit te weinig is om te veronderstellen dat terugkeer via Dubai in de toekomst weer tot de mogelijkheden zal behoren, nog daargelaten de vraag of het EU-document in Puntland wel aan de grens wordt geaccepteerd. Niet in geschil is verder dat tot nu toe geen enkele vreemdeling vrijwillig met behulp van een EU-document via dit "Dubai-traject" is teruggekeerd. Overeind blijft echter dat er volgens verweerder dit jaar, nadat de gedwongen uitzettingen via het "Dubai-traject" wegens de oorlog in Irak waren stopgezet, dertien vreemdelingen op de hiervoor beschreven manier via Nairobi naar Somalië zijn teruggekeerd. Hoewel ook de haalbaarheid van deze route door de vreemdeling wordt bestreden, is er op dit moment onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze informatie niet juist is. Hieruit leidt de rechtbank af dat het vooralsnog niet onmogelijk is voor de vreemdeling om aan de wettelijke vertrekplicht te voldoen.
2.8 De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de mogelijkheid om vrijwillig via Dubai terug te keren louter theoretisch is. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder tegen die achtergrond alles in het werk zal stellen om de vreemdeling te begeleiden om via het "Nairobi-traject" - of mogelijk via het weer te hervatten "Dubai-traject"- te vertrekken.
2.9 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.11 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Greeve, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden als griffier.
Afschrift verzonden op: 4 juli 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.