ECLI:NL:RBSGR:2003:AI0442

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757007-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Donker
  • A. Nijman
  • J. Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door verdachte en zijn broer met voorbedachten rade

In de zaak van de verdachte, die samen met zijn broer betrokken was bij de moord op twee jonge mensen, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2003 uitspraak gedaan. De feiten zijn als volgt: op 29 december 2002 heeft de broer van de verdachte, in aanwezigheid van de verdachte, de vriendin van de broer, [slachtoffer 1], in haar woning op brute wijze om het leven gebracht door haar eerst de neus te breken en haar vervolgens van dichtbij door het hoofd te schieten. De verdachte was zich bewust van de gewelddadige neigingen van zijn broer en had zelfs een doorgeladen pistool meegenomen naar de woning van [slachtoffer 1]. Na deze moord zijn de verdachten naar de woning van [slachtoffer 2] gereden, waar de broer van de verdachte ook deze persoon met een pistool heeft geliquideerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijk aandeel heeft gehad in deze feiten, door de slachtoffers onder druk te zetten en niet te handelen om de gewelddadige daden van zijn broer te voorkomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en het feit dat hij in een proeftijd liep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de rol van de verdachte minder was dan die van zijn broer, maar dat zijn aandeel in de ernstige feiten een aanzienlijke straf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en heeft de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757007-03
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 25 juli 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PCS JHvB, De Sprang Unit 3 te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 juli 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Verheul-Duijverman, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van Dam heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting staat vast, dat in aanwezigheid van verdachte, zijn broer [medeverdachte] op 29 december 2002 [slachtoffer 1] in haar woning een kogel door het hoofd heeft geschoten, tengevolge waarvan deze is overleden, waarna de verdachten naar de woning [slachtoffer 2] zijn gereden, alwaar [medeverdachte] een aantal kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan deze eveneens is overleden.
Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt het volgende.
Verdachte wist dat zijn broer in de nacht van 29 december 2002 erg geïrriteerd was door [slachtoffer 1], dat zij al eerder door zijn broer was mishandeld en dat zijn broer een, op zijn, verdachtes verzoek, -doorgeladen- pistool mee naar het huis van [slachtoffer 1] had genomen. Ondanks dit alles schroomt hij niet om uit [slachtoffer 1] gedurende een urenlange ondervraging "de waarheid" te krijgen. De "waarheid" zou eruit bestaan, dat [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1] drugs verstrekte, waarna zij volgens verdachten ook verklaarde over seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] en anderen. Volgens verdachte is zijn broer niet in staat om deze "waarheid" boven water te krijgen (blz. 301 van het proces-verbaal van politie) en hij ziet dat het nieuws bij [medeverdachte] inslaat als een bom (blz. 186 van het proces-verbaal). Tijdens en na de ondervraging merkt verdachte dat zijn broer 'bloedlink' (blz.186 van het proces-verbaal) is.
Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt voorts het volgende.
Hij verwachtte wel dat zijn broer [slachtoffer 1] zou neerschieten (blz. 306 van het proces-verbaal). Hij heeft gezien dat zijn broer eerst bij [slachtoffer 1] de simkaart uit haar mobiele telefoon heeft verwijderd en, nadat de kinderen waren opgehaald, de simkaart uit zijn eigen mobiele telefoon heeft verwijderd (blz. 305 en 306 van het proces-verbaal). Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, na de opmerking van zijn broer dat [slachtoffer 1] de kinderen moest aankleden, dacht dat zij wel aanvoelde wat er ging gebeuren. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van verdachte: "Ik had op het moment dat [slachtoffer 1] vertelde dat ze seks gehad had met [slachtoffer 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] [...] het gevoel dat ze door [medeverdachte] afgemaakt zou worden. Dat is niet door woorden duidelijk gezegd, maar dat voelde ik wel. Ik vind het nog netjes van [medeverdachte] zoals hij gereageerd heeft. Hij heeft eerst aan de kinderen gedacht door ze weg te laten halen door mijn moeder. [...] Ik voelde dat ze bang was en dat ze wist dat ze te ver gegaan was. Ik voelde dat ze bang was en dat ze wel wist dat ze doodging (blz. 220 van het proces-verbaal)".
Het vermoeden van verdachte dat het tot een gewelddadige actie zou komen, wordt bovendien bevestigd door de feitelijke gedragingen van zijn broer na de "bekentenis" van [slachtoffer 1]. Immers, hij verwijdert de simkaarten uit de mobiele telefoons, waardoor [slachtoffer 1] niet meer om hulp kan bellen en laat de kinderen door de moeder van verdachten ophalen. [medeverdachte] verklaart naar aanleiding van dit laatste (blz. 191 van het proces-verbaal): "Ik zei op een gegeven moment, iets voor achten, dat de kinderen weg moesten. [slachtoffer 1] vroeg mij nog of ik haar iets aan zou doen. Ik zei van niet en ik zei haar ook dat wij samen weg zouden gaan. Ik wou niet tegen haar zeggen: ik ga je kapot maken, dus zei ik maar dat we naar [slachtoffer 2] zouden gaan. [slachtoffer 1] kleedde de kinderen en zichzelf aan en ik denk dat zij toen al nattigheid voelde".
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de volgende verklaring van de getuige [getuige] (blz. 164 van het proces-verbaal): "[medeverdachte] zei dat hij en [verdachte] hun kop hadden kaalgeschoren. Hij zei dat ze dat hadden gedaan voordat ze [slachtoffer 1] hadden afgeschoten. [medeverdachte] zei dat ze dat hadden gedaan omdat, als ze in het gevang zouden komen, dat het dan heel lang zou duren voordat er een kapper zou komen".
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte in elk geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer [slachtoffer 1] om het leven zou brengen. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van het geweld van zijn medeverdachte maar is daarbij ook actief geweest door het slachtoffer onder druk te zetten de "waarheid" te zeggen, beseffend en aanvaardend dat dit een dodelijke consequentie kon hebben. Verdachte heeft ook niets gedaan om deze consequentie te voorkomen. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de samenwerking tussen verdachten, gericht op de dood van het slachtoffer, zo nauw en volledig is geweest, dat zij het slachtoffer tezamen en in vereniging van het leven hebben beroofd.
Uit het vorenoverwogene vloeit ook voort, dat beide verdachten bij het medeplegen van het doden van het slachtoffer met voorbedachten rade hebben gehandeld. Beiden hadden tijd zich daarop te beraden, zodat zij de gelegenheid hebben gehad over de betekenis van hun voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Door als hiervoor beschreven te handelen heeft verdachte ook in elk geval de aanmerkelijke kans aanvaard, en mede bewerkstelligd, dat zijn broer [slachtoffer 2] met voorbedachten rade om het leven zou brengen. Zoals ook uit zijn eigen verklaring blijkt, wist hij dat deze het volgende slachtoffer zou zijn (blz. 306 van het proces-verbaal). Ook toen heeft hij zich niet van het gebruikte geweld gedistantieerd en niets gedaan om de dodelijke agressie jegens het slachtoffer te voorkomen. Integendeel, verdachte heeft zijn broer vergezeld en gezorgd voor de aftocht en heeft zich derhalve ook in dat opzicht actief bij het jegens [slachtoffer 2] gebruikte geweld aangesloten.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
In aanwezigheid van verdachte heeft zijn broer op niets ontziende, brute wijze twee jonge mensen het grootste rechtsgoed, te weten hun leven, ontnomen.
Het eerste slachtoffer, de vriendin van zijn broer, heeft deze eerst de neus gebroken en vervolgens van dichtbij met een pistool door het hoofd geschoten. Daarbij was duidelijk dat in de betreffende nacht, voortdurend tot in de ochtenduren, door het intimiderende optreden van verdachte en zijn broer, het slachtoffer in een toestand van toenemende angst, op een gegeven moment doodsangst, heeft verkeerd. Vervolgens zijn verdachten in de auto naar het huis van het tweede slachtoffer - volgens eigen zeggen van verdachte's broer een goede vriend - gereden en is het slachtoffer met een pistool koelbloedig geliquideerd.
Verdachte heeft, zoals onder vorenstaande bewijsoverweging omschreven, een belangrijk aandeel in de feiten gehad. Wat er ook zij van de verdenking die verdachten volgens eigen zeggen tot de daden heeft gebracht, te weten een seksuele relatie tussen beide slachtoffers, deze kan op geen enkele wijze afbreuk doen aan het laffe karakter daarvan. Verdachte heeft door zijn aandeel ook duidelijk gemaakt ongevoelig te zijn voor het leed dat het onherstelbaar verlies van de nabestaanden van de slachtoffers, onder wie drie kleine kinderen van het slachtoffer [slachtoffer 1], en voor vrienden van hen meebrengt. Een extra verwijt in dit verband treft verdachten dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door hun toedoen pas geruime tijd na het intreden van de dood is gevonden, gedurende welke tijd familieleden in grote onzekerheid en toenemende angst verkeerden.
Evenmin heeft verdachte rekening gehouden met de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij tengevolge van dergelijke gruwelijke feiten, op zondagochtend in een woonwijk gepleegd, gevoelens die versterkt zijn door het geruime tijd onderduiken van de verdachten, terwijl bekend was dat de medeverdachte in het bezit was van een doorgeladen pistool.
Uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte in het verleden reeds eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten en dat hij hiervan zelfs nog in een proeftijd liep.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van 1 juli 2003, dat door het Pieter Baan Centrum over verdachte is uitgebracht. De gedragsdeskundigen, psycholoog J.M. Oudejans, psychiater J.A. van der Linden, onder supervisie van psychiater A.A.R. de Kom, komen allen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het telastgelegde niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De telastgelegde feiten kunnen, indien bewezen, daarom volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de rol van verdachte beduidend kleiner was dan die van zijn broer en zal aan hem dan ook een lagere straf opleggen. Het aandeel van verdachte bij deze zeer ernstige feiten vraagt echter om een straf van aanzienlijke duur. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte er onvoldoende blijk van heeft gegeven de ernst in te zien van de feiten en zijn aandeel daarin, dat hij zelfs niet strafbaar acht. Naar het oordeel van de rechtbank is in verband hiermee herhaling van ernstig agressief gedrag niet uit te sluiten.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd op zijn plaats.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 en 2
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 8 januari 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 januari 2003,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Nijman en Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Haesen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2003.
parketnummer 09/757007-03