ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9928

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/19 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bestuursdwang en verwijdering van een fiets in strijd met de Algemene Politieverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 juli 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaresse van een fiets, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de verwijdering van de fiets door een inspecteur van de Dienst Stadsbeheer op 27 juni 2002, omdat deze op een plek was geparkeerd waar dit volgens de Algemene Politieverordening (APV) niet was toegestaan. Eiseres heeft haar fiets op 29 juni 2002 opgehaald bij het gemeentelijk depot, maar heeft bezwaar aangetekend tegen de verwijdering en de kosten die zij moest betalen om haar fiets terug te krijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van de inspecteur om de fiets te verwijderen niet kan worden aangemerkt als een schriftelijk besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet voldoet aan de vereisten van een besluit zoals gedefinieerd in de Awb, omdat het niet schriftelijk was vastgelegd. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het bezwaar van eiseres tegen de verwijdering van de fiets niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres werd aangeraden om zich tot de burgerlijke rechter te wenden indien zij meende dat verweerder onrechtmatig had gehandeld. De gemeente Den Haag is verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/19 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 27 juni 2002 heeft een inspecteur van de Dienst Stadsbeheer een aan eiseres in eigendom toebehorende fiets verwijderd van het Stationsplein te Den Haag. Daarbij is het fietsslot geforceerd. Op 29 juni 2002 heeft eiseres haar fiets opgehaald bij het gemeentelijk depot aan het Hofwijckplein 9 te Den Haag, onder betaling van een bewaarbedrag van € 13,61.
Tegen het verwijderen van de fiets en de gemaakte onkosten heeft eiseres bij brief van 5 augustus 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 25 november 2002, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 december 2002, ingekomen bij de rechtbank op 6 januari 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 6 juni 2003 heeft eiseres nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het beroep is op 17 juni 2003 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S. Imanse.
Motivering
Zoals ter zitting is aangekondigd, dient de rechtbank allereerst ambtshalve na te gaan of verweerder het bezwaar van eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht, anders gezegd of verweerder terecht inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan.
Op grond van de bepalingen van de Awb staat alleen bezwaar en beroep open tegen een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan. Dit volgt uit de artikelen 1:3, eerste lid, 7:1, eerste lid, en 8:1 van de Awb.
Onder bestuursdwang wordt volgens artikel 5:21, eerste lid, van de Awb verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Op grond van artikel 5:24, eerste lid, van de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking (een besluit dat niet van algemene strekking is).
Vast staat dat een inspecteur openbare ruimte in dienst van verweerders gemeente op 27 juni 2002 heeft geconstateerd dat een damesfiets was neergezet op een plek waar dat op grond van artikel 41a van de Algemene politieverordening (APV) niet was toegestaan. Deze fiets is door de inspecteur verwijderd en meegenomen naar het depot van de gemeente aan het Hofwijckplein 9. Toen eiseres zich twee dagen later meldde bij dit depot als eigenares van die fiets, heeft voornoemde inspecteur proces-verbaal opgemaakt. Het betreft een voorgedrukt formulier, waarop onder meer de plaats van de overtreding, naam en adres van eiseres en het merk/type van de fiets zijn aangegeven. Dit proces-verbaal is door verweerder als besluit in de zin van de Awb aangemerkt. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat uit het ingevulde proces-verbaal voldoende blijkt dat een besluit is genomen tot toepassing van bestuursdwang.
Met dit oordeel kan de rechtbank zich niet verenigen.
Het oordeel van de inspecteur dat een fiets is neergezet op een plek waar zulks ingevolge de APV niet is toegestaan, is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het voldoet immers niet aan de begripsomschrijving van “besluit” in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De beslissing om de fiets te verwijderen en mee te nemen naar een bewaarplaats moet worden gezien als een niet-schriftelijke beslissing tot toepassing van bestuursdwang, die evenmin als Awb-besluit kan worden aangemerkt. Voor haar opvatting vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 1997, gepubliceerd in het tijdschrift AB (Rechtspraak Bestuursrecht) van 1997, nr. 370.
Weliswaar heeft de inspecteur achteraf proces-verbaal opgemaakt van overtreding van artikel 41a van de APV, doch daarmee verandert het rechtskarakter van de niet-schriftelijke beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet. Bovendien blijkt uit dit proces-verbaal niet duidelijk dat bestuursdwang is toegepast.
Dit betekent dat verweerder ten onrechte inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan. Verweerder had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Alleen om die reden is het beroep gegrond en dient verweerders besluit te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de verwijdering van de fiets alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Eiseres kan zich desgewenst tot de burgerlijke rechter wenden. Zij zal dan moeten stellen dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door de fiets te verwijderen. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres zich over het optreden van de gemeentelijke inspecteur kan beklagen bij een gemeentelijke ombudsinstantie, en dat verweerder eiseres daarover nadere informatie kan verschaffen.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient de gemeente Den Haag het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 25 november 2002;
Verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 109,-, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. C.J. Waterbolk, C.C. de Rijke-Maas en
M. Kramer, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2003, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. M.S.E. Hage.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: