ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9735

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/80768
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Gorter
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
  • P.J.M. Mol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating asielaanvraag van Rwandese eiseres met beschuldigingen van betrokkenheid bij genocide

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Rwandese vrouw, die van 1992 tot 1994 als animatrice bij Radio Rwanda werkte en lid was van de Mouvement Republicain National pour le Développement (MRND). De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft haar aanvraag afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen zouden zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven tegen de menselijkheid. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister niet voldoende heeft aangetoond dat Radio Rwanda in de periode dat eiseres daar werkzaam was, betrokken was bij het organiseren van haatcampagnes of genocide. De rechtbank oordeelt dat de Minister tekort is geschoten in het aannemelijk maken van de beschuldigingen tegen eiseres. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 02/80768 BEPTDN
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het beroep van:
A, geboren op [...] 1971, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen B en C, allen van Rwandese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beslissing van 26 september 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 9 mei 1999 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel niet ingewilligd. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 maart 2003. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden beslissing in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of deze beslissing de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Eiseres legt aan de aanvraag ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zij verdragsvluchteling is. Eiseres voert daartoe het volgende aan. Eiseres is afkomstig uit Rwanda en behoort tot de bevolkingsgroep van de Hutu’s. Van 1989 tot 1991 heeft eiseres economie gestudeerd aan de universiteit van D. De echtgenoot van eiseres was militair en lijfwacht van de premier Agathe Uwilingiymana, die in april 1994 is vermoord. Eiseres was sedert 1992 lid van de Mouvement Republicain National pour le Développement (MRND). Van 1992 tot 1994 werkte eiseres als animatrice bij Radio Rwanda. Als gevolg van het uitbreken van de oorlog in Rwanda is eiseres in juli 1994 met haar echtgenoot en kinderen gevlucht naar de Democratische Republiek Congo (DRC) en heeft daar tot november 1996 verbleven in een vluchtelingenkamp van het Rode Kruis. Daarna verbleef eiseres in diverse kampen in de DRC, Congo-Brazaville en Gabon. Op 30 mei 1997 keerde eiseres met haar gezin gedwongen terug naar Rwanda. De echtgenoot is daar in het kamp Kamombe gedood door militairen van het (door Tutsi’s gedomineerde) Front Patriottique Rwandais (FPR). Eiseres zelf werd diverse malen verkracht door militairen van de FPR en ondervraagd over de dood van de Rwandese premier en haar werk bij Radio Rwanda. Eiseres raakte zwanger. De twee oudste kinderen van eiseres werden ziek en zijn naar een ziekenhuis overgebracht. Na twee weken is eiseres met hulp van een bevriende militair ontkomen en met haar zoon B gevlucht naar Kinshasa (DRC), waar eiseres tot 5 mei 1999 illegaal heeft verbleven. Vervolgens is eiseres met haar zoon en dochter C per vliegtuig naar Nederland gereisd.
Verweerder heeft de bestreden beslissing doen steunen op de overweging dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt op grond van artikel 31, tweede lid, sub k Vw. Hiertoe is overwogen dat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer van de in artikel 1 (F) aanhef en onder a en b van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 genoemde misdrijven. Daarbij heeft verweerder het volgende in aanmerking genomen.
Eiseres was lid van de MRND en zij werkte van 1992 tot 1994 in opdracht van de MRND voor het Ministerie van Informatie als animatrice bij Radio Rwanda. Uit het ambtsbericht van 13 december 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk: DRV/AM-729607) blijkt dat de genocide in Rwanda werd georganiseerd door de kringen rond president Habyarimana en vanaf het begin van de jaren negentig was voorbereid door een haatcampagne tegen Tutsi’s en Hutu tegenstanders, waarbij gebruik werd gemaakt van aanslagen en giftige (radio-)propaganda. De MRND is betrokken geweest bij de organisatie en uitvoering van de genocide. Veel MRND-leden zijn door het Internationaal Tribunaal in staat van beschuldiging gesteld vanwege actieve betrokkenheid bij de genocide. Uit het boek The Path of a Genocide – The Rwanda crisis from Uganda to Zaire (H. Adelman en A. Suhrke (ed.), New Brunswick 1999) op pagina 70 blijkt dat de filosofie van het Hutu extremisme in de MRND als geheel geworteld was en niet slechts beperkt was tot de partijtop. Uit het boek Leave None to Tell the Story (A. des Forges, Human Rights Watch, 1999) op pagina 107 blijkt dat kolonel Théoneste Bagorosa, een van de belangrijkste bedenkers en planners van de genocide, meende dat propaganda via de media een belangrijke rol kon spelen bij het ontkennen van de geplande genocide. Het hiertoe opgerichte station Radio Télévision Libre des Milles Collines (RTLM) had belangrijke banden met radio Rwanda (Des Forges, pagina 68). Ook Radio Rwanda waar eiseres werkzaam was zond instructies uit die belangrijk waren voor de uitvoering van de genocide (Des Forges, pagina 24). Na het begin van de genocide op 6 april 1994 stelden enkele politici, onder wie Ngirumpatse en Nzirorera, een interim-regering aan, een groep mensen die direct verantwoordelijk was voor de genocide, en mobiliseerden zij hun volgelingen direct en via radio-omroepen om mee te doen aan de genocide (Des Forges, pagina 200).
Op grond van bovengenoemde publicaties is verweerder van oordeel dat eiseres vanuit haar lidmaatschap van de MRND en haar werkzaamheden bij radio Rwanda, waarbij politieke (anti-Tutsi) propaganda uitgezonden werd en opgeroepen werd tot genocide op Tutsi’s en gematigde Hutu’s, in verband moet worden gebracht met het aanzetten tot haat en (mede) uitvoering geven of faciliteren van de genocide in Rwanda. Daarbij acht verweerder van belang dat eiseres van 1992 tot 1994 radio-uitzendingen verzorgde, waarbij de doelstellingen en het partijprogramma van de MRND aan bod kwamen. Tevens heeft zij propaganda gemaakt volgens het programma van het partijbureau en heeft zij vergaderingen aangekondigd. Voorts acht verweerder van belang dat eiseres in haar functie prominente partijleden heeft geïnterviewd, waaronder Ferdinand Kabagema, (secretaris van de MRND), Joseph Nzirorera (vice-voorzitter van de partij), Mathieu Ngirumpatse (voorzitter van de MRND) en Simin Bikindi (invloedrijk tekstschrijver en zanger). Nzirorera, Ngirumpatse en Bikindi zijn door het Internationaal Strafrechtelijk Tribunaal voor Rwanda (ICTR) aangeklaagd voor hun belangrijke rol in het plannen, voorbereiden en uitvoeren van de genocide. Zij waren de oprichters van het station RTLM dat een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in het aanzetten tot genocide (Des Forges, pagina 69). Dit radiostation werd blijkens het Country Report Rwanda 1995 en informatie van het Zwitserse Bundesambt für Flüchtlinge van 30 april 1995 opgericht door extremistische Hutu’s. Via dit radiostation werden vanaf augustus 1993 propaganda en anti-Tutsi liederen (vertolkt door Simon Bikindi) uitgezonden. Radio Rwanda riep in 1994 ook op tot genocide op de Tutsi’s en gematigde Hutu’s.
Verweerder concludeert op grond van de resultaten van het onderzoek dat eiseres uit hoofde van haar MNRD-lidmaatschap, haar werkzaamheden voor Radio Rwanda en haar contacten met leden van de partijtop, van de genocide moet hebben geweten (knowing participation) en voorts dat eiseres via Radio Rwanda persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation) aan het aanzetten tot genocide of hier in ieder geval vanuit haar functie als medewerkster bij Radio Rwanda en actief lid van de MRND (mede) verantwoordelijk voor is geweest. Het door eiseres beoefenen van anti-Tutsi propaganda waardoor het klimaat van haat mede ontstond moet worden beschouwd als het aanzetten tot genocide en moord. Direct voor en gedurende de genocide bleven zowel de RTLM als Radio Rwanda oproepen tot genocide en zij instructies gaven over de uitvoering van de slachtingen (Des Forges, pagina 249-250). Aan de verklaring van eiseres dat zij persoonlijk politieke propaganda-uitzendingen voor de MRDN verzorgde en aanwezig was bij partijvergaderingen, maar dat de inhoud van de uitzendingen en de doelstellingen van de partij vrede, eenheid en ontwikkeling van het volk waren, hecht verweerder geen geloof, nu uit het boek van Des Forges blijkt dat Radio Rwanda door middel van propaganda-uitzendingen voorafgaande aan de genocide, in de periode dat eiseres er werkzaam was, een belangrijke rol speelde in het veroorzaken en uitvoeren van de genocide van 1994.
Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat zij niet actief betrokken is geweest bij de genocide noch hiervoor mede verantwoordelijk is. Radio Rwanda was eigendom van de MDR en verschillende ministeries maakten gebruik van de radiofaciliteiten. De programma’s die eiseres uitzond moesten eerst worden goedgekeurd door haar supervisor en er moest toestemming voor worden verleend door de directeur van Radio Rwanda. Eiseres ontkent ooit aangezet te hebben tot geweld. Eiseres staat ook niet op de lijst van de Rwandese autoriteiten van wegens betrokkenheid bij de genocide gezochte personen, noch op die van het Rwanda Tribunaal te Arusha. Eiseres stelt dat verweerder tekort is geschoten aannemelijk te maken dat Radio Rwanda zich vóór 6 april 1994 schuldig heeft gemaakt aan ernstige haatcampagnes en aldus opriep tot genocide. Radio Rwanda viel destijds onder de verantwoordelijkheid van de minister van Informatie Pascal Ndendejeho, een gematigde Hutu. Deze man is niet gedagvaard door het Rwanda Tribunaal doch is bij dat tribunaal een belangrijke getuige. Voorts verwijst eiseres naar pagina 68 van het boek van Des Forges waarin is vermeld dat Jean Marie Vianney Higiro, lid van een van de oppositiepartijen van Habyarimana, in 1993 is benoemd tot directeur van Radio Rwanda met de bedoeling de radio te sturen naar een minder partijgebonden houding en dat in 1993 een akkoord tot stand kwam waarbij ook de RPM de mogelijkheid kreeg om met andere politieke partijen aan uitzendingen van Radio Rwanda deel te nemen. Toen de genocide begon is Higiro het land ontvlucht terwijl RTMC opriep hem te vermoorden. Hij werd vervangen door Jean Baptiste Bamwanga, een journalist die in 1992 werd ontslagen bij Radio Rwanda in verband met zijn rol bij het aanzetten tot moord van Tutsi’s in Bugesera. Naar eiseres heeft vernomen is Higiro destijds vrijgesproken door het Rwanda Tribunaal en is hij werkzaam bij de Voice of America. Niet valt in te zien waarom eiseres verantwoordelijk moet worden gehouden voor de door verweerder gestelde ernstige misdrijven terwijl haar directe baas, de heer Higiro, is vrijgesproken door het Rwanda Tribunaal en de voormalige Minister van Informatie niet is vervolgd en zelfs als belangrijke getuige optreedt in het Rwanda Tribunaal.
Eiseres verwijst verder naar haar brief van 22 september 2002 waarin zij haar rol als journalist bij Radio Rwanda heeft beschreven en haar visie geeft op verweerders standpunt.
Dat Radio Rwanda zich in de periode voorafgaand aan 6 april 1994 heeft bezondigd aan ernstige haatcampagnes blijkt volgens eiseres niet uit het ambtsbericht van 13 december 2001. Niet Radio Rwanda maar RTMC heeft zich schuldig gemaakt aan het voeren van haatcampagnes en het aanzetten tot massamoord. Eiseres verwijst in dit verband naar de pagina’s 4-5 en 66-70 van het boek van Des Forges en naar pagina 70-73 van het boek “A People betrayed, The role of the West in Rwanda’s Genocide“ van L.R. Melvern. Voorts legt eiseres twee pagina’s over, afkomstig van internet, een bericht van Reuters en een curriculum vitae van Higiro. RTMC introduceerde het concept van interactieve radio-uitzendingen waarbij luisteraars uitgenodigd werden hun mening te uiten. De mensen die betrokken waren bij de uitzendingen checkten de informatie niet. De RTMC verliet de meer bedaarde en formele toon van Radio Rwanda.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt in beroep nog overgelegd:
een verklaring van 23 november 2002 van J.M.V. Higiro;
informatie over de gezondheidssituatie van de dochter van eiseres C;
een brief van 15 januari 2003 van P.D. Ndengejeho in reactie op een brief van medewerkster Vluchtelingenwerk W. de Jong.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967 (verder: het Verdrag), bepaalt, voorzover in dit geding van belang, dat de bepalingen van dit Verdrag niet van toepassing zijn op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
Ter beoordeling staat de vraag of verweerders conclusie gerechtvaardigd is dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eiseres zich heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen als omschreven in artikel 1(F) van het Verdrag en dat het Verdrag derhalve niet op haar van toepassing is. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van die vraag de bepaling van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag restrictief moet worden uitgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de motivering die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd tekort schiet. Hierbij is het volgende van belang.
Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake is van ernstige redenen om te veronderstellen dat eiseres misdrijven als bedoeld in artikel 1 (F) aanhef en onder a en b, Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd doen steunen op het feit dat eiseres van 1992 tot 1994 als ‘animatrice' werkzaam is geweest bij Radio Rwanda en daarnaast actief lid was van de MRND, terwijl beide organisaties gelet op de informatie uit het ambtsbericht van 13 december 2001, bezien in samenhang met de publicaties „Leave none to tell the story“ van Des Forges en „The path to a genocide“ van Adelman e.a., mede verantwoordelijk worden gehouden voor het organiseren en uitvoeren van de genocide in Rwanda. De gedragingen waarmee eiseres volgens verweerder in verband kan worden gebracht zijn het oproepen tot en het aanzetten tot het plegen van massaslachtingen door (extremistische) Hutu’s in het bijzonder de Interahamwe-militie van de MRND tegen de Tutsi bevolking en tegen gematigde Hutu’s. Daarbij heeft verweerder personal en knowing participation van eiseres voorondersteld.
Ten aanzien van de genocide wordt op bladzijde 10 van het algemeen ambtsbericht van 13 december 2001 over de situatie in Rwanda onder meer het volgende vermeld:
De genocide werd georganiseerd door de kringen rond de overleden president Hayarimana en was vanaf het begin van de jaren negentig voorbereid door een haatcampagne tegen Tutsi en tegen Hutu politieke tegenstanders, waarbij gebruik werd gemaakt van aanslagen (onder andere door gewapende jongerenvleugels van politieke partijen, zoals de Interahamwe, de militie van Habyarimana’s MRNDD) en giftige propaganda (onder meer via de Krant Kangura en vanuit de in 1993 opgerichte Radio-Télévision Libre des Mille Collines / RTLM). De beslissing de genocide te starten werd genomen door een kleine groep militairen, ambtenaren, politici en zakenmensen. Deze groep maakte zich gaandeweg meester van de staatsorganen om medeorganisatoren en -uitvoerders te rekruteren. Daarbij werd begonnen met de nationale leiders en de presidentiële garde, vervolgens werden de lokale militaire commandanten, politieke en bestuurlijke leiders betrokken, en tot slot soldaten, politieagenten en burgers. Velen werden zo met behulp van bedreigingen en beloften gerekruteerd voor milities als de Interahamwe of voor ‘civilian self-defences’ groepen. In feite werd de (politieke, bestuurlijke en militaire) organisatie van de staat gebruikt om de genocide uit te voeren.
De rechtbank merkt op dat in bovengenoemde passage van het ambtsbericht slechts RTMC en niet Radio Rwanda wordt genoemd als verantwoordelijk media orgaan voor het voeren van haatcampagnes tegen Tutsi’s en Hutu tegenstanders. De rechtbank volgt eiseres derhalve in haar stelling dat uit het ambtsbericht van 13 december 2001 niet kan worden afgeleid dat Radio Rwanda zich heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de genocide en het voeren van haatcampagnes.
Verweerder heeft zijn standpunt dat ook Radio Rwanda voor het voeren van haatcampagnes verantwoordelijk kan worden gehouden nadrukkelijk mede gebaseerd op de informatie afkomstig uit het boek van des Forges, in het bijzonder de pagina’s 24, 249 en 250 van dat boek. De rechtbank overweegt dat uit deze pagina’s blijkt dat Radio Rwanda, naast RTLM, richtlijnen en instructies heeft uitgezonden aangaande de uitvoering van de genocide in de periode „througout“ the genocide, dat wil zeggen in de periode nà 6 april 1994. Uit genoemde passages valt evenwel niet af te leiden dat Radio Rwanda ook in de periode daaraan voorafgaand dergelijke instructies of berichten zou hebben uitgezonden. Dat laatste acht de rechtbank van belang nu eiseres heeft verklaard dat zij sinds de dood van president Habyarimana op 6 april 1994, niet meer werkzaam is geweest bij Radio Rwanda en op dat moment uit Kigali is gevlucht, terwijl blijkens het ambtsbericht van 13 december 2001 de genocide op 7 april 1994 een dag na de dood van de president feitelijk een aanvang nam.
Dat Radio Rwanda ook in de periode voorafgaande aan de genocide, medeverantwoordelijk gehouden kan worden voor de verweten gedragingen blijkt derhalve niet uit de door verweerder aangehaalde bronnen. In het relaas van eiseres kan evenmin steun worden gevonden voor de stelling dat Radio Rwanda in de periode van 1992 tot 6 april 1994 aanzette dan wel opriep tot genocide. Bij het voorgaande acht de rechtbank voorts het volgende van belang. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres in augustus 1992 in dienst is getreden bij Radio Rwanda. Verweerder heeft hierop ten onrechte geen acht geslagen, hetgeen te meer klemt nu uit de bronnen blijkt dat er op dat moment bij de radio een andere wind was gaan waaien. Immers uit het boek „A Path to a genocide“ (pagina 95 en 96) blijkt dat de toenmalige directeur van Radio Rwanda, Ferdinand Nahima, die bekend stond als een trouw aanhanger van de MRND, in april 1992 is ontslagen en dat in zijn plaats is benoemd Jean Marie Vianney Higiro, met de bedoeling de radio te sturen naar een minder partijgebonden houding. Higiro wordt beschreven als een gematigd politicus en lid van één van de oppositiepartijen van president Habyarimana.
Verder acht de rechtbank van belang dat Radio Rwanda onder de verantwoordelijkheid viel van de Minister van Informatie. In de periode waarin eiseres bij de radio werkzaam was, werd deze functie bekleed door Ndendejeho, een man die bekend stond als een gematigde Hutu. Uit de overgelegde getuigeverklaringen van Higiro noch uit die van Ndendejeho kan de rechtbank afleiden dat door Radio Rwanda in de in geding zijnde periode racistische of opruiende programma’s zijn uitgezonden. In dit verband merkt de rechtbank op dat ter zitting is gebleken dat van de radio-uitzendingen van Radio Rwanda in de periode in dit geding van belang geen geluidsbanden beschikbaar zijn.
Aldus is verweerder tekortgeschoten om aannemelijk te maken dat Radio Rwanda zich in de periode dat eiseres daar werkzaam was schuldig maakte aan ernstige haatcampagnes gericht tegen Tutsi’s en gematigde Hutu’s.
Ten aanzien van verweerders standpunt dat uit de aangehaalde bronnen blijkt dat de MRND een extremistische organisatie was en eiseres vanwege haar lidmaatschap van die partij medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor het organiseren en uitvoeren van de genocide, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de door verweerder aangehaalde bron, te weten pagina 70 van het boek „A path to a genocide“ staat vermeld dat „The party’s Manifesto clearly shows (p.8) that this was a sectarian party based on an extremist ideology.“ De rechtbank acht dit citaat op zich zelf onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de MRND louter en alleen een extremistische partij was. Uit het ambtsbericht van 13 december 2001 kan zulks niet worden afgeleid en door verweerder zijn geen andere bronnen genoemd waaruit het extremistische karakter van de partij als geheel onomstotelijk blijkt. Uit het relaas van eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat de MRND een extremistische partij was, nu eiseres heeft verklaard dat de partij bestond uit zowel Tutsi’s als Hutu’s.
Bij het voorgaande betrekt de rechtbank dat de MRND blijkens de verklaring van Higiro op Radio Rwanda zendtijd kreeg op dezelfde voorwaarden als andere politieke partijen.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de conclusie in het bestreden besluit dat eiseres misdrijven tegen de menselijkheid heeft begaan of dat zij verantwoordelijkheid draagt voor het begaan van niet-politieke misdaden buiten Nederland is gebaseerd op onvoldoende feitelijke grondslag.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd zodat gehandeld is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep is mitsdien gegrond.
Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,--). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op opnieuw te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, als voorzitter en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. P.J.M. Mol, als leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Mollerus als griffier.
afschrift verzonden op: 23 mei 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.