RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 02/91603 (voorlopige voorziening) en 03/91604 (beroep)
inzake: A,
geboren op [...] 1983,
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer 0212.04.8003,
gemachtigde: mr. H.A. Kater, advocaat te Amsterdam,
verzoekster;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. S.T.M. Michael,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1.1 Op 4 december 2002 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 6 december 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 8 december 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 8 december 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 14 maart 2003 behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoekster geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3.1 Het asielrelaas van verzoekster komt op het volgende neer. Verzoekster is rond 1996/1997 tegen haar wil meegenomen naar een kamp door militairen van UNITA. Samen met 30 andere vrouwen was verzoekster verplicht om de mannen ten dienst te zijn en werd verzoekster seksueel misbruikt. Een officier in het kamp, B, heeft verzoekster helpen ontsnappen, omdat hij haar voor zichzelf wilde hebben. Zij vertrokken naar Luanda, waar verzoekster beviel van haar eerste kind en kon genezen van malaria. Verzoekster mocht het huis van B niet verlaten, uit angst dat verzoekster door andere leden van UNITA zou worden ontdekt. In september 2002 kwam B niet meer thuis. Na drie maanden ging verzoekster naar buiten en raakte zij in contact met een non. Tegen betaling van drie diamanten hielp zij verzoekster haar land te verlaten. Op 29 november 2002 kwam verzoekster in Nederland aan.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen enkel vermoeden bestaat dat verzoekster in Angola gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Verzoekster heeft geen documenten overgelegd ter vaststelling van haar identiteit, nationaliteit en reisroute, hoewel zij wel in het bezit is geweest van dergelijke documenten. Niet aannemelijk is dat het ontbreken van deze documenten verzoekster niet is toe te rekenen. Gelet hierop is de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Verzoekster heeft verklaard geen sympathisant te zijn geweest van een politieke partij of beweging en is niet actief geweest op politiek, godsdienstig of maatschappelijk gebied. Verzoekster is niet gearresteerd of gedetineerd door de Angolese autoriteiten. Daarom is niet aannemelijk dat verzoekster als tegenstander van het regime wordt aangemerkt.
Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het risico loopt te worden gedood door mannen van UNITA indien haar verblijf bij B bekend zou raken, nu zij zich enkel baseert op hetgeen zij van B heeft vernomen. In dit verband wordt verwezen naar het (aanvullend) ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 april 2002 (DPV/AM 766547) waaruit onder andere blijkt dat op 4 april 2002 een staakt-het-vuren overeenkomst is gesloten tussen UNITA en de Angolese autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster geen bescherming had kunnen krijgen van (hogere) Angolese autoriteiten. De omstandigheid dat verzoekster vanaf het moment dat B niet meer thuis kwam tot 27 november 2002 in haar land kon verblijven en bij voorbijgangers in Luanda Sul heeft geïnformeerd naar B duidt er niet op dat zij zich in een acute vluchtsituatie bevond. De problemen van verzoekster met de UNITA leiden niet tot de conclusie dat verzoekster deswege dient te worden toegelaten als vluchteling. Verzoekster heeft zich hieraan immers kunnen onttrekken door zich in Luanda te vestigen. Verzoekster komt niet in aanmerking voor toelating op grond van het traumatabeleid
3.3 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij geen vestigingsalternatief in Luanda heeft. Op [...] 2003 is verzoekster bevallen van een kind. Op grond van klemmende redenen van humanitaire aard dient verzoekster in bezit gesteld te worden van een vergunning tot verblijf.
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Angola zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Verzoekster zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet aannemelijk is dat verzoekster in haar land van herkomst heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Uit de verklaringen van verzoekster valt niet af te leiden dat zij politiek actief is geweest of anderszins in de negatieve belangstelling staat van de Angolese autoriteiten, dan wel van andere groeperingen in Angola. Verzoekster heeft verklaard uitsluitend van haar partner - voor diens vertrek - te hebben vernomen dat zij problemen kon verwachten van de zijde van de Unita, indien haar verblijf bij B bekend zou raken. Niet aannemelijk is dat de UNITA bekend is met het verblijf van verzoekster bij B.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster geen verdragsvluchteling is.
4.3 Het is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet aannemelijk dat verzoekster gegronde reden heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.4 Voorts wordt overwogen dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat de door verzoekster gestelde gebeurtenissen niet vallen onder de in hoofdstuk C1/4.2.2. Vc 2000 genoemde gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding op grond van het zogenaamde traumatabeleid. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde traumatische gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor haar vertrek uit haar land van herkomst.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of verzoekster in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 vanwege andere klemmende redenen van humanitaire aard dan voortvloeiende uit het hiervoorgenoemde traumatabeleid.
De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat door verweerder niet van de ongeloofwaardigheid van het relaas wordt uitgegaan.
Uit de verklaringen van verzoekster komt naar voren dat zij uit Angola is vertrokken, omdat zij bij niemand meer terecht kon nadat B niet meer is thuisgekomen.
Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 februari 2002 blijkt dat vrouwen in Angola zijn achtergesteld en dat nog steeds verkrachtingen door soldaten plaatsvinden door soldaten van het regeringsleger, met name tijdens ronsel- en plunderacties in de omgeving van militaire kampen buiten Luanda. In het ambtsbericht wordt gesproken over een "zeer groot risico" op verkrachting indien vrouwen bij militaire barakken onbegeleid wachten op de eerstvolgende vlucht naar een van de provinciale hoofdsteden, hetgeen zowel binnen als buiten Luanda voorkomt.
Voorst wordt in het ambtsbericht gesteld dat vrouwen bij ronsel- en plunderacties door politie een vergroot risico lopen te worden mishandeld.
In het ambtsbericht wordt verder gesteld dat vrouwen voor bescherming afhankelijk zijn van hun eigen netwerk en geen vertrouwen hebben in politie.
Verweerder kon er niet zonder meer van uitgaan dat verzoekster zich in Angola kan vestigen nu uit verzoeksters relaas naar voren komt dat een sociaal vangnet en daarmee enige vorm van bescherming in Angola ontbreekt.
Verzoekster is een alleenstaande vrouw met twee jonge kinderen. Zij heeft in het verleden in een militair kamp van de Unita onder dwang verbleven. Blijkens eerdergenoemd ambtsbericht benadert de positie van vrouwen en kinderen in dergelijke kampen zeer dicht die van slaven. Verzoekster heeft ook melding gemaakt van gedwongen arbeid en veelvuldig seksueel geweld jegens haar. Verzoekster verbleef in dit kamp zonder dat zij in die periode contact met de buitenwereld kon onderhouden. Ook nadien heeft zij - onder dwang - verbleven bij B, in welk lot zij zich weliswaar heeft geschikt. In deze periode had verzoekster geen contact met anderen dan B. Na het vertrek van B is daarmee niet alleen deze dwang weggevallen doch ook elke vorm van bescherming, welke door het gedwongen verblijf in de woning van B onder diens hoede werd verkregen.
Verzoekster heeft - sinds zij medio 1996/1997 door de UNITA-strijders is meegenomen naar een militair kamp - geen contact meer met haar familieleden. Het dorp C, waar haar familieleden zich op dat moment bevonden, is - voor zover verzoekster bekend is - omsingeld. Ter zitting heeft verweerder niet kunnen aangeven of C gelegen is in het relatief veilige deel van Angola.
De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat verzoekster de zorg heeft voor twee zeer jeugdige kinderen, voor wie evenzeer bescherming in Angola ontbreekt, alsmede dat verzoekster reeds in het verleden veelvuldig slachtoffer is geweest van seksueel geweld, hetwelk door verweerder niet in twijfel is getrokken.
Gelet op de genoemde bijzondere omstandigheden van dit geval heeft verweerder niet zonder nadere onderzoek en zonder nadere motivering tot het oordeel kunnen komen dat geen sprake is van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met haar vertrek uit Angola, dat in redelijkheid van verzoekster niet kan worden verwacht terug te keren naar haar land van herkomst.
4.5 Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich niet voor afdoening in het AC. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, het beroep gegrond en wordt de bestreden beschikking vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, afgewezen.
4.6 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 6 december 2002;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door verzoekster gemaakte proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier op 21 maart 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 21 maart 2003