ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9692

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/23663
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hernieuwde inbewaringstelling van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 mei 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige inbewaringstelling van een vreemdeling. De eiser, een Moldavische vreemdeling, was op 15 april 2003 opnieuw in bewaring gesteld na een eerdere opheffing van zijn bewaring op 14 april 2003. De rechtbank oordeelde dat de opheffing van de bewaring niet onverwijld had plaatsgevonden, omdat de IND pas na 17.00 uur op de hoogte was gesteld van de uitspraak en de bewaring pas om 8.52 uur op 15 april 2003 werd opgeheven. De rechtbank stelde vast dat de eerdere inbewaringstelling niet aan de vrijheidsontneming ten grondslag kon liggen, omdat deze niet onverwijld was opgeheven. Hierdoor was de hernieuwde inbewaringstelling onrechtmatig. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en kende hem een schadevergoeding toe van € 70,-- per dag voor de dagen die hij in het huis van bewaring had doorgebracht na de onrechtmatige hernieuwde inbewaringstelling. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het niet onverwijld opheffen van de bewaring bij de verweerder lag, aangezien er alternatieven beschikbaar waren voor het geval er geen bevoegd ambtenaar aanwezig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. M.P. de Zwart, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/23663
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1983 te Chisinau,
nationaliteit Moldavische,
IND dossiernummer 0304.07.0175,
alias A,
geboren op [...] 1983 te Resita,
nationaliteit Roemeense,
raadsman mr. H.S.K. Jap-A-Joe,
eiser,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door R. Drenthe,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 15 april 2003 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert nu de voor de terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, Vw 2000).
De bewaring is op 16 april 2003 opgeheven omdat eiser op die dag is uitgezet naar Roemenië.
Eiser heeft op 18 april 2003 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 mei 2003. Eiser noch zijn gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen. Eiser voert daartoe aan dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Zwolle, van 15 april 2003, waarin de opheffing van de bewaring is bevolen met ingang van 14 april 2003, nu verweerder heeft nagelaten eiser in vrijheid te stellen doch hem op 15 april 2003 opnieuw in bewaring te stellen onder toepassing van artikel 59. Dat er geen personeel aanwezig was om eiser op 14 april 2003 in vrijheid te stellen kan geen excuus zijn om de vrijheidsbeneming te laten voortduren.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (art. 106 Vw 2000).
De bewaring is inmiddels op 16 april 2003 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd was.
Bij uitspraak van 15 april 2003 (Awb 03/20910) heeft deze rechtbank, zitting houdende te Zwolle, het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring bevolen met ingang van 14 april 2003. In het proces-verbaal van 28 april 2003 dat naar aanleiding van de opheffing van de bewaring en de daaropvolgende inbewaringstelling is opgemaakt, is het volgende opgenomen:
"(...) Op 14 april 2003 besliste de Rechtbank dat de bewaring per 14 april 2003 diende te worden opgeheven. Op 14 april na 17.00 uur werd deze uitspraak telefonisch via de IND Ter Apel aan de vreemdelingendienst doorgegeven. Op het moment dat de uitspraak telefonisch werd doorgegeven was geen personeel meer bij de Vreemdelingendienst aanwezig en werd het bericht aangenomen door de rechercheur die toen piket had."
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat voornoemde rechercheur niet bevoegd was de bewaring op te heffen.
In voornoemd proces-verbaal is verder opgenomen: "(...) betrokkene (is) op 15 april 2003 om 8.52 uur in vrijheid gesteld en op hetzelfde moment opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59 lid 2 van de Vreemdelingenwet 2000."
Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2003 waarin is overwogen dat de rechtbank, in die zaak, terecht heeft overwogen dat tot het moment waarop de vreemdeling opnieuw in bewaring is gesteld de eerdere inbewaringstelling aan de vrijheidsontneming ten grondslag lag en de eerdere inbewaringstelling niet ter toets staat. Verder heeft verweerder naar voornoemde uitspraak en naar de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2003 verwezen ter ondersteuning van de stelling dat een vreemdeling na opheffing van de bewaring op bevel van de rechtbank, direct op een andere grond opnieuw in bewaring kan worden gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voor zover verweerder met de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2003 beoogt te betogen dat de rechtbank slechts de rechtmatigheid van de bewaring die een aanvang heeft genomen op 15 april 2003 dient te beoordelen en daarbij niet de bewaring die op 15 april 2003 is geëindigd mag betrekken, overweegt de rechtbank dat zij verweerder hierin niet zonder meer volgt. De rechtbank leest de uitspraak van de Afdeling aldus dat indien de bewaring onverwijld is opgeheven, de eerdere inbewaringstelling aan de vrijheidsneming ten grondslag ligt tot het moment waarop de vreemdeling opnieuw in bewaring is gesteld. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat de rechtbank dient te beoordelen of de bewaring onverwijld is opgeheven. Dit staat ook niet op gespannen voet met de overweging van de Afdeling dat de eerdere inbewaringstelling niet ter toets staat. Immers, de rechtbank beoordeelt niet de rechtmatigheid van de eerdere bewaring, die is al beoordeeld door de rechtbank en die beoordeling heeft geleid tot het bevel van opheffing, maar beoordeelt in dit geval slechts de aan de nieuwe bewaring voorafgaande periode.
Paragraaf A5/6.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vermeldt dat de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de IND zendt. De IND stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de korpschef. Indien uit de informatie van de rechtbank blijkt dat de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk dient te worden opgeheven, informeert de IND onverwijld de desbetreffende vreemdelingendienst. De maatregel dient onverwijld door een daartoe bevoegde ambtenaar te worden opgeheven. Indien in de inrichting waar de vreemdeling zich bevindt geen tot opheffing bevoegde ambtenaar aanwezig is kan een wel bevoegde ambtenaar een schriftelijk verzoek om vrijheidstelling richten aan de directeur van de inrichting. Voorts kan de directeur van de inrichting verzocht worden om de vreemdeling mededeling te doen omtrent melding of vertrek.
De IND heeft de vreemdelingendienst op 14 april 2003 na 17.00 uur van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte heeft gesteld en de bewaring is eerst op 15 april 2003 om 8.52 uur opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als het onverwijld opheffen van de bewaring. Dat er geen bevoegd ambtenaar beschikbaar was, maakt dit niet anders, nu dit voor rekening en risico van verweerder dient te komen, temeer nu de Vc 2000 alternatieven biedt voor het geval geen tot opheffing bevoegd ambtenaar aanwezig is en niet is gebleken dat verweerder van deze alternatieven gebruik heeft gemaakt of gepoogd heeft daarvan gebruik te maken. Nu er grond bestaat voor het oordeel dat de eerste inbewaringstelling niet onverwijld is opgeheven heeft de eerdere inbewaringstelling niet aan de vrijheidsontneming ten grondslag kunnen liggen tot het moment waarop eiser opnieuw in bewaring is gesteld. Eiser is derhalve voorafgaand aan de hernieuwde inbewaringstelling zonder titel van zijn vrijheid beroofd. De hernieuwde inbewaringstelling is derhalve van aanvang af onrechtmatig geweest.
Het beroep is gegrond.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 70,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 15 april 2003 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 70,-- zal worden toegekend.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 70,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 1 mei 2003.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:8 mei 2003
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 70,-- .
Aldus gedaan op 1 mei 2003 door mr. E. Steendijk, fungerend voorzitter.