RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 02/29195
uitspraak: 18 juni 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1986,
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0111.28.8132,
eiser,
gemachtigde: mr. S.R. Nohar, advocaat te Lemmer.
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. van den Berg, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 28 november 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 29 maart 2002 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 12 april 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikking van 29 maart 2002. Bij brief van 17 mei 2002 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.3 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 10 april 2003 een verweerschrift ingediend.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 mei 2003. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Hij is afkomstig uit B, in de provincie Anhui. Zijn ouders en grootouders zijn op 1 augustus 2001 om het leven gekomen bij een explosie in de vuurwerkfabriek van B. Eiser heeft zijn woonplaats twee dagen later verlaten en is gaan bedelen in Chizhou. Medio augustus 2001 heeft eiser zijn land per boot, met de hulp van een reisagent, verlaten.
2.2 Verweerder heeft op de voet van artikel 31, lid 2, aanhef en onder f, Vw 2000 bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn reisroute. Bovendien heeft eiser geen concrete informatie weten te verstrekken omtrent de reisroute. Verweerder heeft hieraan de conclusie verbonden dat de oprechtheid van eisers asielrelaas op voorhand is aangetast en afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid. Mede gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning op asielgerelateerde gronden.
2.3 Eiser stelt zich in de gronden van het beroep op het standpunt dat hij bij terugkeer naar China zal worden gearresteerd, omdat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd. Na deze arrestatie zal hij het reële risico lopen slachtoffer te worden van een door artikel 3 EVRM verboden behandeling, omdat de asielaanvraag zal worden gezien als een tegen de Staat gerichte actie.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het eisers beroep tegen de weigering hem een asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen.
Beoordeling van het beroep
2.5 Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
2.6 Gelet op de namens eiser voorgedragen beroepsgronden dient in deze procedure te worden beoordeeld of verweerders weigering eiser een asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen op de b-grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Ingevolge deze bepaling kan een asielvergunning worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.7 In de bestreden beschikking is gemotiveerd uiteengezet dat aanleiding bestaat om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, omdat hij toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd en geen concrete informatie heeft verstrekt over zijn reisroute. In beroep heeft eiser dit standpunt niet betwist. Nu, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangegeven, verweerder in de bestreden beschikking niet heeft geconcludeerd tot algehele ongeloofwaardigheid van het door eiser voorgedragen relaas, zal de rechtbank verweerders weigering eiser een asielvergunning te verlenen op de b-grond van artikel 29, eerste lid inhoudelijk beoordelen.
2.8 In de bestreden beschikking heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een asielvergunning op de b-grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000. De rechtbank kan zich vinden in deze motivering en neemt deze over.
2.9 In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
In de gronden van beroep heeft eiser gesteld dat hij vanwege zijn asielaanvraag in Nederland na uitzetting naar zijn land van herkomst zodanig door de autoriteiten zal worden gestraft, dat artikel 3 EVRM zich tegen die uitzetting verzet. Eiser stelt daarom in aanmerking te komen voor een asielgerelateerde verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank deze nieuwe stelling van eiser niet in haar beoordeling kan betrekken, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000 en de stelling daarom eerder in het geding gebracht had kunnen en derhalve had moeten worden, zodat zij als tardief moet worden aangemerkt.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000. De rechtbank volgt verweerder evenwel niet in zijn standpunt dat eisers vorenomschreven beroep op artikel 3 EVRM als tardief moet worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde zich niet verzet tegen het in de beroepsfase naar voren brengen van nog niet eerder ingebrachte argumenten tegen het bestreden besluit. Het instellen van beroep is voor eiser het rechtsmiddel waarmee hij het besluit van verweerder kan bestrijden. Dat eiser zijn argument ook in de zienswijze aan de orde had kunnen stellen doet daar niet aan af, omdat de voornemenprocedure deel uitmaakt van de primaire besluitvormingsfase. De voornemenprocedure beoogt de kwaliteit van verweerders beschikking te bevorderen, niet de omvang van een eventueel daarna te voeren rechtsstrijd af te bakenen. De rechtbank zal derhalve eisers stelling, zoals hiervoor is omschreven, in de beoordeling betrekken. Deze stelling leidt evenwel niet tot het door eiser beoogde doel. Uit het ambtsbericht van 28 november 2001 omtrent de situatie in China - dat volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder - blijkt dat het vragen van asiel in het buitenland op zich zelf niet leidt tot vervolging na terugkeer.
Uit het voorgaande volgt dat eiser geen aanspraak op toelating kan ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.11 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 18 juni 2003