ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9634

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/21679
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en zorgvuldigheid bij besluitvorming door bestuursorgaan

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van een Iraanse verzoeker. De verzoeker, geboren in 1976, heeft op 6 april 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 9 april 2003 afgewezen, waarbij verweerder stelde dat verzoeker geen identiteits- en nationaliteitspapieren had overgelegd. De verzoeker heeft echter betoogd dat hij niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen binnen de gestelde termijn, omdat hij deze vanuit Iran moest verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende tijd was verstreken tussen het moment waarop verzoeker op het belang van de documenten werd gewezen en de beslissing van de IND. De rechtbank oordeelt dat de IND niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking van de IND en draagt de IND op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar wordt de IND veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 03/21679
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0304.06.0001,
gemachtigde: mr. E.C. Sluiter, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Arnhem,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. A.J.P.M. Vos,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 6 april 2003 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 9 april 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 9 april 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 9 april 2003 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 25 april 2003 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoeker geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker had een relatie met een getrouwde vrouw, genaamd B. Op 30 januari 2003 bevonden verzoeker en B zich in de woning van een vriend toen er een inval werd gedaan door ordetroepen. Verzoeker, B en zijn vriend werden opgepakt. Verzoeker werd ervan beschuldigd een onwettige seksuele relatie te hebben. De echtgenoot van B heeft terzake een klacht tegen verzoeker ingediend. Na zes of zeven dagen werd verzoeker vanwege nierproblemen overgebracht naar een ziekenhuis en zei een agent tegen eiser dat hij weg mocht gaan. Verzoeker is ondergedoken in een vakantiepark in C en heeft op 9 maart 2003 zijn land van herkomst verlaten. Van zijn oom heeft verzoeker vernomen dat er een huiszoeking in zijn woning heeft plaatsgevonden. Voor 30 januari 2003 heeft verzoeker vanwege het overtreden van Islamitische leefregels verschillende malen problemen ondervonden met de Iraanse autoriteiten. Zo heeft verzoeker toen hij veertien was zweepslagen gekregen vanwege omgang met een meisje. In 1997 is verzoeker tijdens een gemengd dansfeest opgepakt en heeft hij drie maanden in een isoleercel gezeten. In augustus of september 2002 heeft verzoeker opnieuw zweepslagen gekregen vanwege omgang met een meisje. Ook eisers vader, die een bekend zanger is, ondervindt problemen in Iran, omdat door een krant de indruk is gewekt dat hij ongeoorloofde contacten met vrouwen heeft.
Bij de zienswijze heeft verzoeker een aantal faxen van - onder meer - zijn rijbewijs en geboorteakte overgelegd.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker toerekenbaar geen identiteits- en nationaliteitspapieren heeft overgelegd. Daarnaast wordt gesteld dat verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij naar aanleiding van een relatie met een gehuwde vrouw is opgepakt en vastgehouden teneinde geëxecuteerd te worden. Geenszins is aannemelijk dat verzoeker op een dergelijk eenvoudige wijze in vrijheid zou zijn gesteld, indien de autoriteiten hem daadwerkelijk zouden willen bestraffen met de doodstraf. Daarnaast heeft verzoeker slechts vage vermoedens over de wijze waarop de autoriteiten op de hoogte zijn gekomen van zijn verboden relatie. Verzoeker heeft zijn eerdere problemen met de Iraanse autoriteiten niet middels documenten aannemelijk gemaakt. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat de Iraanse autoriteiten verzoeker geenszins hebben belemmerd in zijn bestaansmogelijkheden en zijn bewegingsvrijheid. Bovendien heeft verzoeker in deze eerdere gebeurtenissen geen aanleiding gezien zijn land van herkomst te verlaten. Voorts is gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor toelating op grond van het traumatabeleid.
3.3 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij niet vermag in te zien hoe hij een huiszoeking en inname van documenten aannemelijk kan maken, omdat de Iraanse autoriteiten daarvan geen schriftelijk bewijs verstrekken. Inmiddels heeft verzoeker meer documenten per fax ontvangen, waaronder zijn identiteitsbewijs. Hieruit blijkt dat hij zich inspant om zijn asielaanvraag nader te onderbouwen met schriftelijk bewijs en andere relevante informatie. Verzoeker verwacht dat het enige tijd duurt voordat hij over meer bewijsmateriaal kan beschikken en verzoekt hem deze tijd te gunnen door hem toe te laten tot de reguliere (OC) procedure. Voorts stelt verzoeker dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn in Iran verboden relatie bij de Iraanse autoriteiten bekend is geraakt. Verzoeker heeft toegelicht dat ondanks de voorzichtigheid die hij betrachtte, de laatste ontmoeting in de woning van zijn vriend moet zijn verraden. In Iran is het maatschappelijk klimaat zodanig dat mensen elkaar aangeven bij de autoriteiten als zij vermoeden dat iemand de regels overtreedt. Indien verzoeker inderdaad "verklikt" is dan kan niet van hem worden verwacht dat hij weet wie hem heeft aangegeven. Verzoeker benadrukt dat hij niet "officieel" in vrijheid is gesteld door de autoriteiten, maar dat hij (waarschijnlijk door omkoping) in de gelegenheid is gesteld te vluchten. Verzoeker heeft er altijd op gewezen dat zijn laatste detentie en de reden voor zijn vlucht in verband dienen te worden gezien met zijn eerdere confrontaties met de Iraanse autoriteiten en de reputatie van hem en zijn familie. Dat verzoeker in 2000 een paspoort heeft verkregen, hangt samen met het feit dat hij niet bekend stond als politiek opposant. Dit betekent echter niet dat hij niet in de negatieve aandacht van autoriteiten stond. De sportschool waar eiser werkte was geen overheidsbedrijf. De omstandigheden waaronder eiser op 30 januari 2003 is gearresteerd en zijn antecedenten zijn voldoende om hem de doodstraf op te leggen. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat hij voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
4 Overwegingen
4.1 Artikel 3:2 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het bestuursorgaan moet dus zorgen voor een deugdelijke grondslag van zijn besluit en draagt de eindverantwoordelijkheid voor een zorgvuldige, gedegen besluitvorming. De aanvrager dient ingevolge artikel 4:2 Awb de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Uit de verplichtingen van het bestuursorgaan vloeit voort dat het bestuursorgaan de aanvrager genoegzaam en tijdig over de verplichting tot het overleggen van gegevens en bescheiden dient te informeren, voldoende gelegenheid dient te geven om aan deze verplichting te voldoen en de mogelijkheid tot herstel van eventuele verzuimen dient te bieden.
Verzoeker heeft op 6 april 2003 verzocht om toelating als vluchteling. Tijdens het eerste gehoor dat op dezelfde dag is gehouden is verzoeker gewezen op het belang dat door de Nederlandse autoriteiten in het kader van de asielaanvraag wordt gehecht aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit, alsmede de wijze waarop en de route waarlangs naar Nederland is gereisd. Daarnaast is verzoeker erop gewezen dat, indien hij enig document in zijn bezit heeft dat de identiteit, nationaliteit en reisroute kan ondersteunen, hij dit dient over te leggen. Verzoeker heeft in dat gehoor aangegeven dat hij dergelijke documenten niet mee naar Nederland heeft genomen. In het nader gehoor heeft verzoeker verklaard dat zijn tante documenten naar Nederland zal faxen. Bij de zienswijze van 9 april 2003 heeft verzoeker een viertal (onvertaalde) faxberichten overgelegd van - naar zijn zeggen - de volgende stukken:
- een brief over de inbeslagname van zijn auto en een fotokopie van zijn rijbewijs;
- een "overlijdensadvertentie" van verzoeker, waarover tijdens het nader gehoor is verklaard;
- een bewijs van verandering van achternaam;
- de geboortakte van verzoeker.
Verzoeker heeft hierbij aangegeven bereid te zijn verdere pogingen te ondernemen om documenten te verkrijgen. Verweerder heeft vervolgens bij beschikking van 9 april 2003 de asielaanvraag afgewezen. Bij de gronden van beroep heeft verzoeker opnieuw een aantal (onvertaalde) faxberichten overgelegd van -naar zijn zeggen- onder meer de volgende stukken:
- een kopie van de identiteitsdocumenten van verzoeker en zijn vader;
- het rijbewijs van verzoeker;
- een pasje betreffende militaire dienst;
- een document waaruit blijkt dat verzoeker gevangen heeft gezeten vanwege desertie.
Nu de afwijzing van de asielaanvraag mede is gebaseerd op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000, dient te worden beoordeeld of verzoeker, nadat hij was gewezen op het belang van documenten, voldoende gelegenheid heeft gehad om de gevraagde documenten over te leggen. Gebleken is dat tussen het moment waarop verzoeker is gewezen op het belang van documenten en het moment waarop de bestreden beschikking is genomen tweeënhalve dag is verstreken. Niet gesteld kan worden dat deze termijn verzoeker voldoende gelegenheid gaf de originele documenten vanuit Iran naar Nederland te laten komen. Nu het ontbreken van (originele) documenten heeft meegewogen bij de afwijzing van de asielaanvraag, kan niet worden geoordeeld dat de asielaanvraag in het AC op zorgvuldige wijze is afgedaan. Verweerder heeft bij de voorbereiding van de bestreden beschikking niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen.
4.2 Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich niet voor afdoening in het AC. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, het beroep gegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, afgewezen.
4.3 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de procedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 9 april 2003;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier op 2 mei 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 2 mei 2003