ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9070

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer: 02/410
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeluk met eigen schuld

Op 2 juli 2003 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een civiele zaak over een verkeersongeluk dat plaatsvond op 18 oktober 2001. De eiser, die als bestuurder van een Smart reed, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die als bestuurster van een Audi betrokken was bij de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde 25% van de schade moest vergoeden, terwijl 75% voor rekening van de eiser kwam. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had voldaan aan haar voorrangsverplichting, omdat zij uit een uitrit kwam en de eiser voorrang had moeten verlenen. Echter, de rechtbank hield ook rekening met de eigen schuld van de eiser, die de maximumsnelheid had overschreden en zijn veiligheidsgordel niet droeg, wat bijdroeg aan de ernst van zijn letsel.

De rechtbank onderzocht de feiten van het ongeval, waarbij de eiser en gedaagde betrokken waren. De eiser reed op de Leidsestraatweg en de gedaagde kwam vanaf Paleis Huis ten Bosch. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde de uitrit niet correct had benaderd en daardoor de aanrijding had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de gevolgen van het ongeval, maar dat de eiser ook een deel van de verantwoordelijkheid droeg vanwege zijn verkeersfouten.

De rechtbank concludeerde dat de gedaagde aansprakelijk was voor 25% van de schade van de eiser, en dat de overige 75% voor rekening van de eiser zelf kwam. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

PJ/A
Rolnummer: 02/410
Datum vonnis: 2 juli 2003
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
Vonnis in de zaak met rolnummer 02/410 van:
[eiser],
[woonplaats],
eiser,
procureur: mr R.M.L. Theelen,
tegen
[gedaagde],
[woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr E.D. Wiersma.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in het griffiedossier.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Feiten
1.1 Op 18 oktober 2001 omstreeks 18:11 uur heeft op de Leidsestraatweg te Den Haag ter hoogte van Paleis Huis ten Bosch een aanrijding plaatsgevonden. Bij deze aanrijding waren betrokken: [eiser] als bestuurder van een Smart met [kenteken] en [gedaagde] als bestuurster van een Audi met [kenteken].
1.2 [eiser] reed op de Leidsestraatweg, komend van Den Haag en rijdend in de richting van Wassenaar. [gedaagde] kwam met haar auto vanaf Paleis Huis ten Bosch en wilde linksaf de Leidsestraatweg oprijden, richting Den Haag.
1.3 Als gevolg van de aanrijding heeft [eiser] (been)letsel bekomen. De auto waarin hij reed, is door het ongeval beschadigd geraakt.
1.4 Voor het gedeelte van de Leidsestraatweg waar het ongeval heeft plaatsgevonden - het gedeelte gelegen tussen de Laan van Nieuw Oost Indië en de kruising van de Leidsestraatweg met de Waalsdorperlaan - gold een door middel van borden aangegeven geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen, met uitzondering van bestemmingsverkeer. De maximum snelheid bedroeg 50 km. per uur. Aan beide zijden van de rijbaan van de Leidsestraatweg waren ter hoogte van de Laan van Nieuw Oost Indië verkeersborden geplaatst die waarschuwden voor slipgevaar. Op het moment van de aanrijding was het schemerachtig, het miezerde en het (klinker)wegdek was nat.
2. Vordering, grondslag en verweer
2.1 [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] om aan hem te vergoeden alle door hem als gevolg van bovengenoemd ongeval geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.2 [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] uit een uitrit kwam en hem daarom voorrang had moeten verlenen. Door dit niet te doen, heeft zij onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en is zij aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade.
2.3 [gedaagde] stelt zich op het standpunt niet tot vergoeding van enige schade gehouden te zijn. Zij bestrijdt dat zij uit een uitrit kwam en derhalve voorrang had moeten verlenen.
Zij stelt voorts dat zij, zelfs als zij voorrangsplichtig geweest zou zijn, nog niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij bij het oprijden van de Leidsestraatweg alle voorzichtigheid heeft betracht die mogelijk was en haar dus rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Ten slotte beroept [gedaagde] zich op eigen schuld van [eiser]. Zij is van mening dat een eventuele fout van haar zijde in het niet valt bij de door [eiser] gemaakte verkeersfouten.
3. Beoordeling
Uitrit?
3.1 De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of al dan niet sprake is van een uitrit. Volgens vaste jurisprudentie dient een weg als uitrit te worden gekwalificeerd als voor iedere verkeersdeelnemer de weg als zodanig kenbaar is. Met andere woorden: het moet voor iedere verkeersdeelnemer duidelijk kenbaar zijn dat het om een uitrit gaat.
3.2 Dit is naar het oordeel van de rechtbank bij de onderhavige weg het geval. Met name het grote hek met de hoge, ook vanaf de Leidsestraatweg goed zichtbare pilaren levert een duidelijke indicatie op dat sprake is van een uitrit. Hieraan doet niet af dat dit hek, anders dan het dichter bij het paleis gelegen hek, niet gebruikt zou worden.
3.3 Voorts is van belang dat langs de rijbaan van de Leidsestraatweg een witte, ononderbroken streep is aangebracht op klinkers die haaks liggen - preciezer: in de lengterichting van de Leidsestraatweg - op de bestrating van de Leidsestraatweg. Deze streep loopt ter hoogte van het bewuste kruisingsvlak gewoon door. Ook deze omstandigheid maakt het voor verkeersdeelnemers duidelijk dat het om een uitrit gaat. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de witte streep in elk geval ten tijde van het ongeval in oktober 2001 (nog) goed zichtbaar was. Ten tijde van de getuigenverhoren hebben [gedaagde] en de politie-ambtenaar Van Kesteren desgevraagd over de witte streep verklaard. Zij hebben daarbij niet aangegeven dat deze streep onduidelijk of niet goed zichtbaar zou zijn geweest. Ook de politie-ambtenaar Van der Wal, die heeft verklaard de witte streep eerst na het ongeval te hebben gezien, zegt dit niet.
3.4 Dat het hier een uitritsituatie betreft, wordt ten slotte ondersteund door het algemeen bekende gegeven, dat de bewuste zijweg, afgezien van enkele daarop uitkomende voet- en/of fietspaden, uitsluitend toegang geeft tot Paleis Huis ten Bosch.
3.5 Al met al is de rechtbank van oordeel dat de weg waarop [gedaagde] reed, als een uitrit dient te worden gekwalificeerd. [gedaagde] was derhalve gehouden [eiser] voorrang te verlenen toen zij de Leidsestraatweg op wilde rijden. Nu zij geen voorrang heeft verleend, is in beginsel sprake van een verkeersfout aan haar zijde, voor de gevolgen waarvan zij - wederom in beginsel - jegens [eiser] aansprakelijk is.
Toch geen onrechtmatig handelen van de zijde van [gedaagde]?
3.6 Vervolgens moet worden onderzocht het betoog van [gedaagde], dat haar - ongeacht of zij al dan niet voorrangsplichtig was - rechtens geen enkel verwijt valt te maken omdat zij alle mogelijke voorzichtigheid heeft betracht en, gegeven de situatie ter plaatse, niet anders heeft kunnen handelen dan zij heeft gedaan.
3.7 [gedaagde] heeft zelf als getuige omtrent de toedracht van het ongeval verklaard, kort samengevat, dat zij, omdat het uitzicht naar links zo slecht was, heel langzaam naar voren is gegaan (in de eerste versnelling) om nog beter te kunnen kijken of er iets aankwam. Daarna vond het ongeval plaats. Zij herinnert zich niet meer of zij heeft geremd.
3.8 Uit het door [gedaagde] zelf overgelegde ongevalsanalyserapport van Schadeburo O & O volgt dat de auto van [gedaagde] op het moment van de aanrijding zich al zover op het kruisingsvlak bevond, dat de gehele rechter rijbaan - gezien vanuit de rijrichting van [eiser] - werd geblokkeerd. Heel duidelijk is dit te zien op de situatieschetsen die als bijlagen VII en VIII bij het rapport zijn gevoegd. Deze situatieschetsen zijn op schaal getekend, op basis van - onder andere - de verschillende aangetroffen sporen (zie de uitleg op pagina 7 en 8 van het rapport).
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde], juist in verband met het feit dat zij - in haar eigen woorden - slecht uitzicht had naar links en zicht moest halen, naar voren moeten rijden tot op het punt waarop zij (wel) voldoende uitzicht had naar links en daar haar auto tot stilstand moeten brengen.
3.10 Op basis van de omstandigheid dat de auto van [gedaagde] op het moment van de botsing al de gehele - voor [eiser] - rechter weghelft blokkeerde en mede gelet op hetgeen [gedaagde] zelf als getuige over de toedracht van het ongeval heeft verklaard zoals hiervoor weergegeven, houdt de rechtbank het ervoor, dat [gedaagde] niet haar voertuig tot stilstand heeft gebracht op het punt waarop zij voldoende uitzicht had naar links, maar dat zij het kruisingsvlak op is gaan rijden op een moment c.q. vanaf een punt waarop haar uitzicht naar links nog onvoldoende was.
3.11 Gelet op al het voorgaande, kan de rechtbank [gedaagde] niet volgen in haar betoog dat zij niet anders heeft kunnen handelen dan zij heeft gedaan. De rechtbank houdt [gedaagde] dan ook (mede) aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
Eigen schuld van [eiser]?
3.12 Daarmee komt het door [gedaagde] gedane beroep op medeschuld/eigen schuld van [eiser] aan de orde. In dit kader voert [gedaagde] aan dat [eiser], gelet op de geslotenverklaring van de Leidsestraatweg, daar in het geheel niet had mogen rijden, dat hij de maximum toegestane snelheid fors heeft overschreden als gevolg waarvan hij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was, dat [eiser] ook overigens onvoldoende oplettendheid heeft betracht en dat hij heeft verzuimd zijn veiligheidsgordel te dragen, hetgeen [gedaagde] in verband met het door [eiser] bekomen letsel relevant acht.
Inrijden in strijd met geslotenverklaring
3.13 Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid dat [eiser] de Leidsestraatweg is ingereden hoewel hij “geen bestemmingsverkeer was”, niets af aan de op [gedaagde] rustende verplichting om [eiser] voorrang te verlenen. Immers brengt het feit dat [eiser] een verkeersovertreding heeft begaan, niet mee dat andere weggebruikers zich ten opzichte van hem niet (langer) aan de verkeers-/voorrangsregels zouden behoeven te houden. Tegelijkertijd was het voor die andere weggebruikers - in dit geval: voor [gedaagde] - niet kenbaar dat de door [eiser] bestuurde auto geen bestemmingsverkeer was. De rechtbank acht deze verkeersfout van [eiser] dan ook niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en zo ja, in welke mate de door [eiser] geleden schade over hem en [gedaagde] verdeeld zou moeten worden.
Snelheidsovertreding / auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen
3.14 Anders ligt dit ten aanzien van de door [gedaagde] gestelde snelheidsovertreding van [eiser]. Uit meergenoemd rapport van Schadeburo O & O (bladzijde 6 van het rapport) volgt, dat de oorspronkelijke naderingssnelheid van de door [eiser] bestuurde Smart vrijwel zeker heeft gelegen tussen de 67 en 79 km. per uur, derhalve aanzienlijk hoger dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km. per uur. Uit het rapport van O & O volgt voorts dat, als [eiser] zich aan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 50 km. per uur zou hebben gehouden, hij bij overigens gelijke handelwijze de aanrijding zou hebben kunnen voorkomen. Volgens het rapport (bladzijde 7) zou [eiser] in dat geval zijn voertuig minimaal 4 meter en mogelijk zelfs ongeveer 12 meter voor de botsingsplaats tot stilstand hebben kunnen brengen. De rechtbank neemt de conclusies van het rapport van O & O over en maakt deze tot de hare.
3.15 De rechtbank merkt in dit verband nog op dat [eiser] het rapport weliswaar heeft bestreden, maar nauwelijks op inhoudelijke gronden. De rechtbank acht deze bestrijding van het rapport door [eiser] dan ook onvoldoende onderbouwd en gaat daaraan voorbij.
3.16 Voorzover [eiser] het rapport (wel) op inhoudelijke gronden heeft bestreden, gaat het met name om de stelling dat de technische recherche van de politie Haaglanden - anders dan Schadeburo O & O - tot een snelheid van de door [eiser] bestuurde Smart kwam van tussen de 52 en 54 km. per uur. Deze stelling ziet er echter aan voorbij, dat in de snelheidsberekening van de politie - zoals met zoveel woorden in het proces-verbaal staat vermeld - geen rekening is gehouden met - kort gezegd - het snelheidsverlies uit de confrontatie en de energie die nodig was voor het verplaatsen van beide voertuigen (zie pagina 17 van het proces-verbaal van de technische recherche respectievelijk pagina 2 onder nummer 2, eerste alinea van het rapport van O & O). In zoverre is van tegenstrijdigheden tussen het rapport van O & O en het proces-verbaal van de technische recherche derhalve geen sprake. De gegevens uit laatstgenoemd proces-verbaal zijn door O & O zelfs mede aan haar rapport ten grondslag gelegd.
3.17 [eiser] heeft voorts aangevoerd dat in het rapport van O & O geen rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat het wegdek nat was en ten onrechte tot uitgangspunt wordt genomen dat de door [gedaagde] bestuurde auto ten tijde van de botsing (in het geheel) geen snelheid zou hebben gehad, maar deze beweringen worden in het rapport van O & O weerlegd. Onder punt 1 sub c op bladzijde 2 van het rapport wordt het vochtige wegdek met zoveel woorden genoemd. Op bladzijde 6 van het rapport wordt ervan uitgegaan dat de door [gedaagde] bestuurde auto ten tijde van de botsing niet stilstond, maar een voorwaartse snelheid had van tussen de 3 en 7 km. per uur. Dit laatste lijkt ook te stroken met de verklaring die [gedaagde] als getuige over het ongeval heeft afgelegd.
3.18 Al met al gaat de rechtbank uit van de juistheid van het rapport van Schadeburo O & O en van de daarin getrokken conclusie dat [eiser] voorafgaand aan het ongeval een snelheid heeft gehad van tussen de 67 en 79 km. per uur. Bovendien blijkt uit het rapport dat [eiser] bij de toegestane maximumsnelheid van 50 km. per uur zijn voertuig tijdig tot stilstand had kunnen brengen. Deze omstandigheid is in het kader van het door [gedaagde] gedane beroep op eigen schuld relevant.
Geen gordel dragen
3.19 Eveneens relevant in dit verband is het - vaststaande - feit dat [eiser] ten tijde van het ongeval zijn gordel niet droeg, terwijl ook de airbag niet functioneerde, hetgeen door een waarschuwingslampje werd aangegeven (zie pagina 10 resp. 9 van het proces-verbaal van de technische recherche en de door [eiser] tegenover de politie afgelegde verklaring op pagina’s 12 en 13 van het proces-verbaal met nummer PL1521/2001/45190). Op bladzijde 8 van het rapport van O & O wordt hierover opgemerkt dat en waarom de autogordels en de airbags in een auto zoals een Smart, met geringe afmetingen, een gebrek aan ruimte voor kreukelzones en in verband daarmee een extreem stijve uitvoering, (nog) belangrijker zijn dan bij een conventioneel voertuig. In het rapport wordt vervolgens geconcludeerd dat [eiser] zeer waarschijnlijk wezenlijk minder letsel zou hebben opgelopen als hij wel gebruik zou hebben gemaakt van zijn gordel omdat de gordel hem in dat geval namelijk vrijwel zeker goed in zijn stoel zou hebben gehouden waardoor er zeer waarschijnlijk geen ernstig beenletsel zou zijn ontstaan. Hieraan wordt in het rapport nog toegevoegd dat, als daarnaast ook de bestuurders-airbag zou hebben gefunctioneerd, er dan bij [eiser] mogelijk zelfs geen letsel van enige betekenis zou zijn ontstaan.
3.20 Met de deskundigen van Schadeburo O & O gaat de rechtbank ervan uit dat, indien [eiser] zijn gordel wel zou hebben gedragen, er zeer waarschijnlijk geen ernstig beenletsel zou zijn ontstaan. Ook dit is derhalve een omstandigheid die in het kader van het door [gedaagde] gedane beroep op eigen schuld dient te worden meegewogen.
Overigens onvoldoende oplettend gereden?
3.21 Ten betoge dat [eiser] ook overigens onvoldoende oplettendheid aan de dag heeft gelegd, stelt [gedaagde] met name dat [eiser] geen poging heeft gedaan om de door haar bestuurde Audi te ontwijken. Nog daargelaten of een eventuele uitwijkmanoeuvre van [eiser], gelet op de positie van de auto van [gedaagde] ten tijde van de aanrijding, een ongeluk zou hebben kunnen voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele - door [gedaagde] gestelde - feit dat [eiser] geen uitwijkpoging zou hebben ondernomen, nog niet zonder meer volgt dat [eiser] onvoldoende oplettend heeft gereden. [eiser] mocht er in beginsel van uitgaan dat de bestuurder van de uit de uitrit komende auto die auto tot stilstand zou brengen en dat uitwijken derhalve niet nodig zou zijn. Meer in het algemeen geldt in het kader van de onderlinge verdeling van de aansprakelijkheid dat het in de eerste plaats [gedaagde] was die [eiser] voorrang diende te verlenen en niet [eiser] die de door [gedaagde] bestuurde auto diende te ontwijken.
3.22 Dat [eiser] onvoldoende oplettend zou zijn geweest als gevolg van het feit dat hij net voor de aanrijding had zitten telefoneren met zijn dochter, is onvoldoende aannemelijk geworden, laat staan dat er causaal verband zou bestaan tussen het - even eerder - voeren van een telefoongesprek enerzijds en de aanrijding anderzijds.
Samenvatting en conclusie
3.23 Tegenover de door [gedaagde] gemaakte voorrangsfout in de hierboven onder 3.7 geschetste omstandigheden staat dat [eiser] de maximum toegestane snelheid fors heeft overschreden, waarbij hij - anders dan wanneer hij zich wel aan de maximumsnelheid zou hebben gehouden - zijn auto niet tijdig tot stilstand kon brengen. Voorts staat vast dat [eiser] zijn veiligheidsgordel niet droeg. De rechtbank gaat ervan uit dat dit in belangrijke mate aan de ernst van het door [eiser] opgelopen fysieke letsel heeft bijgedragen.
3.24 Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is voor 25% van de door [eiser] geleden schade en dat de overige 75% van die schade voor rekening van [eiser] dient te blijven. Dit betekent dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser] te vergoeden 25% van de door hem als gevolg van meergenoemd ongeval geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.25 Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat bij het bepalen van de schade-omvang alleen door [eiser] zelf - en ook daadwerkelijk door hem - geleden schade voor (gedeeltelijke) vergoeding in aanmerking komt. Schade geleden door de B.V. van [eiser] (bijvoorbeeld het inhuren van vervangend personeel) of door zijn dochter (als die de eigenaar was van de Smart) en schade die door de verzekeraar is of wordt vergoed (bijvoorbeeld ziektekosten of schade aan de al genoemde Smart), dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
3.26 Nu partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te vergoeden 25% van de door [eiser] als gevolg van het ongeval van 18 oktober 2001 geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.