ECLI:NL:RBSGR:2003:AH8575

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/50117 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vluchtelingenstatus aan eiser uit Nagorno Karabach na afwijzing door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Azerbaijaanse nationaliteit, bescherming vroeg tegen de autoriteiten van Nagorno Karabach. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als vluchteling, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat eiser de bescherming van de (hogere) autoriteiten van Nagorno Karabach had kunnen inroepen. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van eiser, die aangaven dat het inroepen van deze bescherming voor hem gevaarlijk of zinloos zou zijn geweest, niet waren weerlegd door feitelijke informatie van de verweerder. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de motivering ontbrak. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 01 / 50117 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Azerbaijaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te Den Haag,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 4 maart 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. De aanvraag is op grond van artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000.
Op 3 augustus 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 28 augustus 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 12 september 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 2 oktober 2001, aangevuld bij brief van 5 november 2001, heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 16 november 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 6 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Bij brief van 31 maart 2003 heeft de rechtbank verweerder vragen gesteld. Bij schrijven van 7 april 2003 heeft verweerder deze vragen beantwoord. Bij brief van dezelfde datum heeft eiser een reactie hierop ingediend.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Abrahamian, tolk in de Russische taal.
II. Asielrelaas
1. Eiser is geboren uit een huwelijk van een man van Armeense afkomst en een joodse vrouw. Eiser heeft tijdens de oorlog tussen Armenië en Azerbaijan van 1989 tot 1991 met zijn vader gevangen gezeten in een gevangenis in Kirovabad in Azerbajdzjan. Zijn vader is in de gevangenis vermoord. In 1991 is eiser uit gevangenschap vrijgelaten nadat daarvoor een geldsom was betaald door de joodse gemeenschap. Eind 1994 is eiser naar de regio Askeranski in Nagorno Karabach gegaan. In het dorp C heeft hij van het hoofd van de dorpsraad een huisje gekregen. Op 17 december 2000 ontmoette eiser tijdens een bijeenkomst van de dorpsraad Haik Gevorkian, plaatsvervangend commandant in de regio Askeranski. Deze herkende eiser omdat hij net als eiser in de periode van 1989 tot 1991 gedetineerd was geweest in de gevangenis te Kirovabad. Hij vroeg eiser of hij als Azerbaijaanse jood was vrijgelaten. Eiser werd vervolgens op 20 december 2000 door drie mannen thuis opgehaald en meegenomen naar het dorpshuis. Daar was Gevorkian, die eiser een spion noemde en zei dat eiser de mensen in het dorp had bedrogen door niet te vertellen dat hij gevangen had gezeten en hoe hij was vrijgelaten en dat hij de mensen had voorgehouden dat hij een vluchteling was uit Kirovabad. Toen een aantal aanwezigen eiser probeerden te helpen vluchten, werd eiser met een mes in zijn rug gestoken. Eiser werd naar een ziekenhuis gebracht, waar hij werd geopereerd aan zijn longen. Bij de ingang van het ziekenhuis stonden bewakers. Een vriend die eiser kwam opzoeken zei dat de mensen eiser niet geloofden, maar de plaatsvervangend commandant Gevorkian wel. De vriend vertelde eiser voorts dat de mensen eiser aan de Azerbaijanen wilden uitleveren. Eiser heeft vervolgens met de hulp van zijn vriend op 5 februari 2001 het ziekenhuis verlaten via een toiletraam op de begane grond, waarachter tralies zaten die door zijn vriend met een koevoet eraf waren getrokken. Eiser is vervolgens uit Nagorno Karabach gevlucht.
III. Standpunten partijen
1. Eiser neemt het standpunt in dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Hiertoe heeft hij, onder meer, aangevoerd dat hij niet met succes de bescherming van de (hogere) autoriteiten van Nagorno Karabach had kunnen inroepen. Als plaatsvervangend commandant van de regio Askeranski behoort Gevorkian zelf tot de hogere autoriteiten. Zelfs als geoordeeld zou worden dat Gevorkian niet tot de hogere autoriteiten behoort, ligt het niet voor de hand dat de autoriteiten tegen hem op willen treden, gelet op het feit dat hoge militairen hoog aanzien genietend in Nagorno Karabach. Voorts miskent verweerder de aanwezige machtsstructuren in Nagorno Karabach, waar de politie een ondergeschikte rol speelt ten opzichte van de militairen. Specifieke informatie over de de facto autonome provincie Nagorno Karabach – en met name de politieke- en machtsstructuur – ontbreekt. Uit de diverse rapportages over de mensenrechtensituatie in Azerbaijan en Armenië komt wel een beeld naar voren van een hoge mate van willekeur onder de autoriteiten. Verweerders veronderstelling dat eiser zich tot de (hogere) autoriteiten had kunnen wenden, getuigt van onvoldoende inzicht in de situatie ter plaatse. De bestreden beschikking is in dit opzicht dan ook onzorgvuldig voorbereid dan wel onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft daartoe, -voor zover hier van belang- het volgende aangevoerd. Onder verwijzing naar het ambtsbericht d.d. 28 december 1999 van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de mensenrechtensituatie in Azerbaijan stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging van de zijde van de autoriteiten van Nagorno Karabach. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij een persoonlijk probleem heeft met een individuele militair, zodat hij een beroep kan doen op de bescherming van de (hogere) autoriteiten. Hetgeen eiser is overkomen is blijkbaar in opdracht van Gevorkian gebeurd en niet in opdracht of met goedkeuring van (hogere) militaire autoriteiten. Derhalve is niet gebleken dat de (hogere) autoriteiten geen bescherming hadden kunnen of willen bieden. Eiser heeft geen aangifte van het gebeurde op 20 december 2000 gedaan, hetgeen wel van hem had mogen worden verwacht.
IV. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2. Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 - voor zover hier van belang - kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
3. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
4. Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daarbij is allereerst relevant de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen vluchteling is en daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op de grond genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de problemen die eiser op en na 20 december 2000 heeft ondervonden van de plaatsvervangend commandant in de regio Askeranski, genaamd Haik Gevorkian, - welke problemen verband hielden met de beschuldiging dat eiser een spion en een bedrieger zou zijn - als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zijn aan te merken. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het standpunt van verweerder dat eiser met betrekking tot deze problemen de bescherming van de (hogere) autoriteiten van Nagorno Karabach had kunnen en behoren in te roepen, rechtens juist is.
De rechtbank overweegt dat zij eiser niet volgt in zijn standpunt dat Gevorkian zelf tot de hogere autoriteiten van Nagorno Karabach dient te worden gerekend. Immers, volgens de tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen van eiser is Gevorkian plaatsvervangend commandant in de regio Askeranski in Nagorno Karabach. In de zienswijze is vermeld dat eiser aangeeft dat Gevorkian gezien zijn invloed kennelijk zelf tot de hogere (militaire) autoriteiten behoort. Deze stelling is evenwel niet feitelijk onderbouwd. Gelet op de aangegeven functie van Gevorkian, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat Gevorkian tot de hogere autoriteiten in Nagorno Karabach behoort.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het standpunt van verweerder dat eiser ter zake van de problemen die hij van Gevorkian en de zijnen heeft ondervonden de bescherming van de (hogere) autoriteiten had kunnen en behoren in te roepen, niet is onderbouwd met feitelijke informatie over de situatie in Nagorno Karabach - met name op het punt van de aldaar bestaande politieke- en militaire structuren - ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft in zijn mede aan het bestreden besluit ten grondslag liggende kennisgeving van het voornemen van 3 augustus 2001 in algemene zin gewezen op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 december 1999. Verweerder heeft echter niet aangegeven dat zijn standpunt met betrekking tot het inroepen van de bescherming van de (hogere) autoriteiten in Nagorno Karabach berust op feitelijke gegevens uit het ambtsbericht dan wel uit andere bronnen. Nu de verklaringen van eiser zoals afgelegd tijdens het nader gehoor er op neer komen dat eiser stelt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten tegen Gevorkian voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij gebreke van feitelijke informatie over de situatie in Nagorno Karabach op het hier aan de orde zijnde punt ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet zonder nader onderzoek eiser kon tegenwerpen dat niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten niet bereid of in staat zouden zijn eiser bescherming te bieden.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering ontbeert. Nu dit besluit derhalve is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb dient het te worden vernietigd. Het beroep is derhalve reeds hierom gegrond.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op €644 ,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, voorzitter, mr. M. Lolkema en mr. J.S. Reid, leden van de meervoudige kamer, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2003 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Heringa, griffier
Afschrift verzonden op: 11 juni 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Conc: RH
Bp: -
D: B