Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr: AWB 02 / 15354 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Liberiaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretais van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 11 oktober 1997 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 17 april 1998, uitgereikt op 27 april 1998, heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 20 mei 1998, aangevuld bij brieven van 16 en 19 juni 1998, heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 15 juli 1999 is eiser gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. Bij brieven van 25 augustus 1999 en van 14 oktober 1999 heeft eiser zijn bezwaarschrift nader aangevuld. Verweerder heeft de aanvraag om toelating van eiser ingevolge artikel 117 van de per 1 april 2001 in werking getreden Vw 2000 aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vw 2000. Bij besluit van 25 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 20 februari 2002, aangevuld bij brief van 28 maart 2002, heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 9 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 20 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2003. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Vanaf 1984 werkte eiser na school als assistent van de voetballers van voetbalclub Mighty Barolle, de favoriete club van de toenmalige president Samuel Doe. Door zijn activiteiten voor de club, zag hij de president bijna elke dag. Deze vroeg hem in 1988 lid te worden van de jeugdvleugel van de National Democratic Party of Liberia (NDPL). Eiser heeft voor de verkiezingen in 1991 campagne gevoerd voor president Doe met andere leden van de jeugdvleugel. Toen de oorlog in Liberia uitbrak, werden alle bekenden van de president doelwit van de rebellen, die onder leiding stonden van Charles Taylor. Veel supporters van de voetbalclub gingen voor Charles Taylor vechten. Ze kenden eiser en wisten dat hij voor president Doe had gewerkt. Vrienden van eiser vertelden hem dat de rebellen naar zijn huis waren gegaan om hem te zoeken. Eiser was ondergedoken op het terrein van het Amerikaanse bedrijf Gray Stone. Eiser ontving dreigbrieven van zowel rebellen als regeringsssoldaten. Na de dood van president Samuel Doe ging eiser terug naar huis. Hij ging door met zijn werk voor de voetbalclub, maar hij was niet actief voor de NDPL. Eiser kreeg nog steeds dreigbrieven. Begin 1991 is eiser gaan wonen in het huis van C, een neef van Samuel Doe. Na één à anderhalve week werd C vermoord door de rebellen. In oktober 1992 probeerde Charles Taylor de hoofdstad van Liberia te veroveren. Eiser dook weer onder. De rebellen zochten iedereen die voor de Doe-regering hadden gewerkt, dus ook eiser. Na de massaslachting bij Duport Road besloot eiser Liberia op 14 mei 1993 te verlaten. Eiser heeft zijn politieke activiteiten voor de NDPL voortgezet in Ghana en Ivoorkust. In maart en april 1994 heeft eiser voor UNOMIL gewerkt in Liberia. Eiser werd weer bedreigd door de rebellen; binnen één week werd er twee keer op zijn auto geschoten. Eiser is toen weer naar Ghana vertrokken. Eind 1995 werd eiser leider van de National Democratic Party Youth Wing II. Drie keer per week werd een vergadering gehouden. Ook in Ghana en Ivoorkust ondervond eiser problemen van aanhangers van Charles Taylor. Zij probeerden eiser over te halen om met hen mee te gaan vechten. Dit liep altijd uit op confrontaties. Enkele bijeenkomsten van de partij werden door aanhangers van Charles Taylor op gewelddadige wijze verstoord. In september 1996 en in februari 1997 zijn huurmoordenaars naar eisers woning in Ivoorkust gekomen. Eiser was beide keren op reis voor de partij. Begin april 1997 wilde eiser terug naar Liberia om voor de NDPL campagne te gaan voeren in verband met de te houden verkiezingen. Toen eiser bij de grens van Liberia aankwam, werd hem gevraagd een formulier in te vullen waarin stond dat hij op Charles Taylor zou gaan stemmen. Eiser heeft geweigerd dit formulier in te vullen. Eiser zei tegen de ambtenaar van het immigratiekantoor dat hij niet gedwongen wilde worden op iemand anders te stemmen dan degene op wie hij wilde stemmen. Eiser werd verteld dat hij Liberia niet binnen mocht komen. Eiser zei dat hij Liberiaans staatsburger was en dat hij het recht had zijn land in te reizen. Er ontstond ruzie en een schermutseling waarbij eiser op de grond terecht kwam. Eiser werd over de grond gesleurd en getrapt in zijn zij en tegen zijn hoofd. In de gronden van het bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij ook met een uzi en een AK-47 werd geslagen. Nadat eisers metgezel een schot had gelost, kwamen soldaten van ECOMOG het immigratiekantoor binnen. Eiser vertelde dat hij naar Monrovia wilde om te gaan stemmen. De commandant van de grenspost zei dat als eiser naar Monrovia zou gaan, hij hem zou doden omdat eiser op de zwarte lijst stond. Een aanhanger van Charles Taylor zei tegen eiser “You A, Barolle man ! You will never enter Liberia as long as Taylor is president”. Eiser besloot terug te keren naar Ivoorkust. Uiteindelijk is eiser op 6 oktober 1997 met het vliegtuig via Tsjechië naar Nederland gevlogen.
Op de vraag of eiser gearresteerd en mishandeld is geweest heeft eiser het volgende verklaard. Eiser is in februari 1990 gearresteerd door het leger van de regering van Samuel Doe nadat hij geweigerd had gehoor te geven aan een oproep zich aan te melden voor het leger in verband met de oorlog. Eiser is anderhalve week vastgehouden en gemarteld. Eiser werd vrijgelaten nadat hij via een omgekochte soldaat een bericht had laten sturen naar generaal Moses Wright, een supporter van de voetbalclub Mighty Barolle, die president Doe belde. De president gaf het bevel eiser onmiddellijk vrij te laten, waarna eiser zich moest melden bij het presidentieel paleis waar hij alles heeft uitgelegd. Vóór de dood van president Doe is eiser nog twee keer gearresteerd door militairen. Dit was omdat ze eiser verdachten van het ondersteunen van de rebellen. De eerste keer wist eiser het leger ervan te overtuigen dat hij niet met de rebellen samenwerkte. De tweede keer is eiser vier dagen vastgehouden waarbij hij werd gemarteld. Omdat eiser bleef ontkennen dat hij samenwerkte met de rebellen, werd hij uiteindelijk vrijgelaten.
III. Standpunten partijen
1. In de gronden van het beroep heeft eiser gemotiveerd gesteld dat het bestreden besluit de toets aan het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel niet kan doorstaan. Eiser heeft daartoe - onder meer - aangevoerd dat het merkwaardig is dat in het besluit met geen woord wordt gerept over het advies van de medisch adviseur, terwijl verweerder naar aanleiding van de door eiser in bezwaar overgelegde medische rapporten van Amnesty International en het COA besloten had advies in te winnen van het Bureau Medische Advisering (BMA).
2. Verweerder heeft zich op de in het primaire besluit en het bestreden besluit aangegeven gronden, zoals in het verweerschrift en ter zitting toegelicht, op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000.
1. Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2. Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die de nationaliteit hebben van een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
3. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
4. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder, gelet op artikel 7:11 Awb, naar aanleiding van het door eiser tegen het besluit van 17 april 1998 ingediende bezwaarschrift tot heroverweging van dat besluit diende over te gaan. Daarbij diende verweerder in aanmerking te nemen de op het moment van de beslissing op het bezwaar geldende rechtsregels, te weten - voor zover hier van belang - de per 1 april 2001 in werking getreden Vw 2000 en de daarop gebaseerde Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Uit de tekst van het bestreden besluit blijkt dat verweerder de aanvraag van eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 117 Vw 2000, heeft aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Uit dit besluit blijkt evenwel niet dat verweerder in heroverweging heeft beoordeeld of eiser, bezien in het licht van hetgeen door eiser in bezwaar naar voren was gebracht, alsnog in aanmerking diende te worden gebracht voor een verblijfsvergunning asiel op één van de in artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw 2000 genoemde gronden. In het bestreden besluit is slechts in algemene zin gereageerd op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd, doch niet is aangegeven op welke van de toelatingsgronden de overwegingen betrekking hebben. Dit klemt te meer, nu eiser in bezwaar heeft gesteld dat hij in aanmerking dient te komen voor toelating wegens het hebben van gegronde vrees voor vervolging, dan wel omdat terugkeer naar Liberia strijd zal opleveren met artikel 3 EVRM en/of artikel 3 van het Anti-Folterverdrag (AFV), dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard, in het bijzonder vanwege door hem ondervonden traumatiserende ervaringen. Nu verweerder hierop in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan, is dit besluit in dit opzicht ondeugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank stelt voorts vast dat noch uit de primaire beslissing – waarvan de inhoud in het bestreden besluit als herhaald en ingelast moet worden beschouwd - noch uit de (aanvullende) overwegingen in het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of eiser voor toelating in aanmerking komt vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM of artikel 3 AFV. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
6. De rechtbank is ook om andere redenen van oordeel dat het bestreden besluit de rechtmatigheidstoets niet kan doorstaan.
Uit de overwegingen in de primaire beslissing van 17 april 1998 valt op te maken dat verweerder het standpunt huldigt dat eiser niet voor toelating als vluchteling in aanmerking komt omdat de situatie in Liberia inmiddels sterk is verbeterd. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken waarin volgens verweerder staat vermeld dat op 19 juli 1997 verkiezingen in Liberia plaatsvonden, dat op 2 augustus Charles Taylor is beëdigd in de functie van staatshoofd en dat de NDPL in de huidige regering is vertegenwoordigd. Gelet hierop is volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn gestelde activiteiten voor de NDPL dan wel wegens de problemen die hij heeft ondervonden van de zijde van de regering van Samuel Doe, gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Nog daargelaten dat verweerder in de primaire beslissing niet heeft aangegeven op welk ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken zijn standpunt is gebaseerd, stelt de rechtbank vast dat eiser in de nadere gronden van het bezwaar d.d. 16 juni 1998 het door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de gewijzigde situatie in Liberia gemotiveerd heeft aangevochten. Verweerder is hierop in het bestreden besluit evenwel niet ingegaan. Voor zover er van moet worden uitgegaan dat verweerder met zijn opmerking in het bestreden besluit dat hetgeen in de primaire beschikking is overwogen als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, heeft beoogd zijn eerder ingenomen standpunt op dit onderdeel onverkort te handhaven, geldt dat hij daarbij niet zonder meer heeft kunnen verwijzen naar het ambtsbericht bedoeld in de primaire beslissing, nu tussen laatstgenoemde beslissing en het bestreden besluit drie jaren en negen maanden liggen, in welke periode nieuwe ambtsberichten door de minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de situatie in Liberia zijn uitgebracht. Verweerder had bij het nemen van zijn bestreden besluit derhalve moeten bezien of, gezien de inmiddels verstreken periode sinds het nemen van de primaire beslissing, zijn standpunt in verband met de op dat moment voorliggende feitelijke informatie over de situatie in Liberia, nog gehandhaafd kon blijven. Nu niet is gebleken dat verweerder zulks heeft gedaan, luidt de conclusie dat het bestreden besluit niet met de op grond van artikel 3:2 Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen.
7. Eiser heeft voorts in bezwaar een rapport overgelegd van E.W. Bouwman, werkzaam als arts bij het COA, alsmede een rapport van Amnesty International, opgesteld door L. Willekens, huisarts. In beide rapporten worden de medische aspecten van eisers asielrelaas besproken. Uit het dossier blijkt dat verweerder in de rapporten aanleiding heeft gezien advies in te winnen bij het BMA. Bij brief van 27 oktober 1999 heeft verweerder de toenmalige gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij geen beslissing zal nemen op het bezwaarschrift totdat het advies van het BMA is ontvangen.
De rechtbank stelt met eiser vast dat verweerder - in weerwil van de door hem gedane toezegging - zijn bestreden besluit heeft genomen zonder het advies van het BMA af te wachten. Hiermee is verweerder niet alleen de aan eiser gedane toezegging niet nagekomen, hij heeft daarbij ook in strijd gehandeld met zijn eigen beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1/3.2.3.2 van de Vc 2000. Daarin staat immers vermeld, dat indien de asielzoeker de gestelde medische aspecten heeft gestaafd met een rapportage van Amnesty International, deze rapportage ter advisering wordt voorgelegd aan het BMA. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 Awb genomen.
8. De rechtbank is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12, eerste lid, Awb, zodat het beroep gegrond is.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2003, door mr. N.O.P. Roché, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Eijkelenkamp-Van Unen, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 6 juni 2003