ECLI:NL:RBSGR:2003:AG0160

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12370
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 maart 2003 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, A, van Marokkaanse nationaliteit, had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, dat op 18 januari 2002 was genomen. Dit beroep werd op 26 juli 2002 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden voor het beroep niet tijdig waren ingediend. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met gronden die na de hersteltermijn waren ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de indiening van de gronden na de herstelverzuimtermijn buiten de beroepstermijn viel. De rechtbank verwees naar artikel 2.3.3 van de Richtlijnen voor de vreemdelingenkamer, waaruit blijkt dat de termijn voor herstel van verzuim kan worden verlengd, mits een gemotiveerd verzoek tijdig wordt ingediend. Aangezien de opposant deze termijn had overschreden en geen verzoek tot verlenging had ingediend, was de rechtbank van mening dat de opposant niet conform de richtlijnen had gehandeld.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 26 juli 2002 terecht was en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.C. Oosterbroek, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van de griffier, mr. P.C. van der Vlugt.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/12370 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende te B, opposant,
gemachtigde: mr. drs. P.I. van Herwaarden, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, geopposeerde,
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij uitspraak van 26 juli 2002, verzonden op 29 juli 2002, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, onder toepassing van artikel 8:54 Awb, het beroep van 15 februari 2002 van opposant tegen het besluit van geopposeerde van 18 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van opposant namens opposant bij verzetschrift van 6 september 2002 verzet gedaan.
3. Het verzet is behandeld ter zitting van 3 februari 2003. Opposant is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. In geschil is of de rechtbank bij haar uitspraak van 26 juli 2002 het beroep van 15 februari 2002 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. In verzet heeft opposant aangevoerd dat uit de Richtlijnen Vreemdelingenkamer niet kan worden afgeleid dat bij de beslissing op het beroep geen rekening kan worden gehouden met na de hersteltermijn binnengekomen gronden. Onder 2.3.4. van de Richtlijnen wordt weliswaar gesteld dat bij het niet gebruiken van de voor herstel gegeven termijn “in beginsel” niet wordt gerappelleerd, maar dit hoeft niet meer te betekenen, dan dat bij gebreke van gronden aanstonds de niet-ontvankelijkheid kan worden uitgesproken. Nu de gronden echter binnen enkele dagen na de gestelde vier-weken-termijn zijn binnengekomen, en de uitspraak pas vier maanden later is gedaan, valt niet in te zien, waarom met deze gronden geen rekening kon worden gehouden, te meer nu de gestelde vier weken termijn in principe nog voor een eenmalige verlenging in aanmerking kwam. Ook de wettelijke bepaling waarop een en ander is gebaseerd, artikel 6:6 Awb, is slechts een kan-bepaling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan het (in artikel 6:5 Awb) neergelegde vereiste dat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevat. De indiener van het beroepschrift dient dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb wel de gelegenheid te hebben gehad de gronden alsnog in te dienen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Bij faxbericht van 21 februari 2002 heeft de rechtbank aan opposant medegedeeld dat het beroepschrift geen gronden bevat. Opposant is bij deze brief in de gelegenheid gesteld het beroepschrift binnen vier weken na dagtekening van de brief aan te vullen. Opposant is er daarbij op gewezen dat bij het niet indienen van de gronden het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De termijn tot herstel van het verzuim is aangevangen op 22 februari 2002 en is geëindigd op 21maart 2002. De rechtbank stelt vast dat het faxbericht, waarmee de gemachtigde van opposant de gronden van het beroep aan de rechtbank heeft gezonden, op 26 maart 2002 ter griffie is ingekomen. De indiening van de gronden valt daarmee buiten de beroepstermijn. Derhalve kan niet tot gegrondverklaring van het verzet worden geconcludeerd. Dat het in casu een geringe termijnoverschrijding betreft doet hieraan niet af.
5. Voor zover de rechtbank door het woord “kan” in artikel 6:6 van de Awb beleidsvrijheid toekomt, is die beleidsvrijheid uitgewerkt in de (herziene) “Richtlijnen voor de behandelingen van verzoeken en beroepen bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank ‘s-Gravenhage of een der nevenzittingsplaatsen” zoals die sedert 1 juli 1997 van kracht zijn en golden op het moment van de indiening van het beroepschrift van opposant. In de (bijzondere) bepalingen van deze richtlijnen ten aanzien van de behandeling van beroepen is onder 3.1.1 opgenomen dat de termijn voor het herstel van verzuim vier weken is. Blijkens 2.3.3. van voornoemde richtlijnen kan de termijn voor herstel van verzuim, tenzij in de bijzondere bepalingen anders is bepaald, éénmaal verlengd worden, indien binnen de gestelde termijn ter griffie een schriftelijk en gemotiveerd verzoek wordt ontvangen met opgave van de datum waarop het herstel van het verzuim ter griffie ontvangen kan zijn. Opposant heeft, door de termijn voor het herstel van verzuim te overschrijden en binnen de gestelde termijn geen schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van die termijn in te dienen, niet gehandeld conform voornoemde bepalingen in de richtlijnen. Opposant heeft evenmin aangegeven dat dit in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van het bepaalde in de richtlijnen af te wijken.
6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank bij uitspraak van 26 juli 2002 terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. Het verzet is derhalve ongegrond. Ingevolge artikel 8:55, zesde lid, Awb blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
III. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2003 , door mr. W.C. Oosterbroek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Afschrift verzonden op: 19 maart 2003
Conc.: PvdV
Bp: -
D: C
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.