RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
[Parketnummer]
's-Gravenhage, 10 juni 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] [geboorteplaats]
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 mei 2003.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. A.B. Baumgarten, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder feit 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank overweegt omtrent de geldigheid van het op de dagvaarding onder 2 telastgelegde feit als volgt.
Aan verdachte is telastgelegd: “dat zij(...)uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen auto voordeel heeft getrokken(...)”. Ingevolge artikel 416 lid 2 is strafbaar gesteld het voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed. De rechtbank is van oordeel dat dat kennelijk bedoeld was aan verdachte telast te leggen, maar dat dit in de telastlegging niet goed is verwoord. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid nu in de telastlegging de auto zowel is benoemd als het door misdrijf verkregen goed als – gezien de feitelijke uitwerking van het ‘voordeel trekken uit’ – als opbrengst van het door misdrijf verkregen goed.
Nu de telastlegging naar het oordeel van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is zal de rechtbank de dagvaarding voor wat betreft feit 2 nietig verklaren.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder feit 1 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft grote geldbedragen op haar rekening laten storten die van misdrijf afkomstig waren. Met dit geld zijn vervolgens prive-uitgaven gedaan. Met haar handelen heeft verdachte strafbare feiten gepleegd door haar toenmalige relatie gefaciliteerd en de benadeelden schade toegebracht. Verdachte heeft daarbij enkel oog gehad voor eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens een op haar naam staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister, niet eerder met politie en justitie in contact is geweest.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de combinatie van navolgende straffen passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de dagvaarding voor wat betreft feit 2 nietig;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder feit 1 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OPZETHELING, MEERMALEN GEPLEEGD.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 236 (TWEEHONDERDZESENDERTIG) uren resteren
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 118 (HONDERDACHTIEN) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 10 juli 2001,
in vrijheid gesteld op : 12 juli 2001;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Schirmeister en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2003.