ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9883

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/017036-02 rolnummer 0004
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Timmermans
  • J. Wapenaar
  • H. Schirmeister
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor oplichting en het gebruik van een vals geschrift, wederrechtelijk had verkregen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank de veroordeelde zou verplichten tot betaling van een bedrag van maximaal € 28.361,26 aan de Staat, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 276 dagen bij gebreke van betaling.

Tijdens de zitting op 27 mei 2003 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, waarbij hij verwees naar een rapport van de financiële recherche. Dit rapport concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal € 22.689,01 en maximaal € 28.361,26 bedroeg, gebaseerd op verklaringen van een medeverdachte. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de verklaringen van de medeverdachte niet consistent waren en niet ondersteund werden door andere bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Gelet op het ontbreken van concrete bewijsmiddelen heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters Timmermans, Wapenaar en Schirmeister, in aanwezigheid van griffier Bröcheler.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
[Parketnummer]
BESLISSING EX ARTIKEL 36e SR
Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
[geboortedatum] [geboorteplaats]
[adres]
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 28.361,26.
Het onderzoek ter zitting.
Ter zitting van 27 mei 2003 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 276 dagen hechtenis.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr J. Groen, is verschenen en op de vordering gehoord.
Beoordeling van de vordering.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2003 is [verdachte] voornoemd veroordeeld terzake van, voor zover van belang, de strafbare feiten:
eendaadse samenloop van:
MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING;
en
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225 LID 1 VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD;
In deze zaak is gerapporteerd met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit heeft geresulteerd in het proces-verbaal, [nummer procesverbaal] van de financiële recherche unit van politie Haaglanden.
De conclusie van dit rapport is, dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal NLG. 50.000,= (zijnde € 22.689,01) en maximaal NLG. 62.500,= (zijnde € 28.361,26) bedraagt.
Deze berekening is gebaseerd op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
Op grond van het onderzoek ter zitting en gelet op de inhoud van het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Doch gelet op het ontbreken van concrete bewijsmiddelen acht de rechtbank zich niet in staat het wederrechtelijk verkregen voordeel op verantwoorde wijze te begroten.
De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het rapport van de financiële recherche stoelt haar conclusie op twee verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank acht, gelet op het feit dat deze verklaringen niet met elkaar overeenstemmen en ook overigens geen steun vinden in andere bewijsmiddelen niet voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig op basis waarvan het minimaal wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld.
De rechtbank zal de ontnemingsvordering van de officier van justitie derhalve afwijzen.
Beslissing.
De rechtbank:
wijst af de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is genomen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Wapenaar en Schirmeister, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2003.