ECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
[Parketnummer]
's-Gravenhage, 10 juni 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 mei 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder feit 1, 2, 3 en 4 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, 2, 3 en 4 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met anderen een niet onaanzienlijk aantal strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft poststukken gestolen, gebruik gemaakt van valse (elektronische) betalingsopdrachten en een creditcard misbruikt. Meer dan een half jaar heeft verdachte zich zo ingelaten met praktijken die ertoe strekten anderen (veel) geld afhandig te maken.
Daarbij is het vertrouwen in het (elektronisch) betalingsverkeer ernstig geschaad en is – en de rechtbank rekent verdachte met name dit zwaar aan – langdurig en op ernstige wijze misbruik gemaakt van de persoonlijke situatie van [slachtoffer]. Verdachte lijkt zich dit alles nauwelijks te hebben gerealiseerd ten tijde van het plegen van de feiten. Verdachte liep destijds bovendien nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling ter zake soortgelijke feiten.
In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn wanneer de feiten in aanmerking worden genomen en de omstandigheid dat het niet de eerste keer is dat verdachte dergelijke feiten pleegt. Anderzijds moet de rechtbank constateren dat het initiatief tot het plegen van de feiten niet van verdachte is uitgegaan en dat hij thans zijn leven een wending ten goede lijkt te hebben gegeven. Hij werkt en is al geruime tijd niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Een en ander tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat navolgende combinatie van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, 2, 3 en 4 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 en 4 primair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225 LID 1 VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD;
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING, MEERMALEN GEPLEEGD.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 236 (TWEEHONDERDZESENDERTIG) uren resteren
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 118 (HONDERDACHTIEN) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 12 december 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 14 december 2001,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van : 14 december 2001,
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Schirmeister en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2003.