ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9679

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753059-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Poustochkine
  • A. Sentrop
  • J. van Harte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afname van DNA-materiaal en gevolgen voor vervolging en strafmaat

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de rechtmatigheid van de afname van DNA-materiaal van de verdachte. De raadsvrouw van de verdachte betoogde dat het Openbaar Ministerie onrechtmatig had gehandeld door de rechter-commissaris te omzeilen en de verdachte niet op de juiste wijze had geïnformeerd over de afname. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte toestemming had gegeven voor de afname, de manier waarop dit was gebeurd niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde echter dat de uitkomst van het DNA-onderzoek niet was gebruikt voor het bewijs in deze zaak, waardoor de schending van de rechten van de verdachte niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging of tot strafvermindering.

De verdachte was beschuldigd van meerdere overvallen op benzinestations, waarbij hij en zijn mededaders de medewerkers bedreigden met geweld. De rechtbank nam in overweging dat de slachtoffers grote angst hadden ervaren door de bedreigingen en dat dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gerealiseerd welke gevolgen zijn daden hadden voor de slachtoffers en dat zijn motief enkel financieel gewin was.

De rechtbank verklaarde de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen voor enkele van de hem ten laste gelegde feiten, maar vond hem wel schuldig aan afpersing door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en werd de teruggave van andere voorwerpen aan de rechthebbenden gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
[parketnummer]
's-Gravenhage, 5 juni 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 mei 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Scheer, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 tweede alternatief/cumulatief, 2 tweede alternatief/cumulatief en 3 tweede alternatief/cumulatief telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 2 eerste alternatief/cumulatief en 3 eerste alternatief/cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11 zullen worden verbeurdverklaard, dat de inbeslaggenomen videobanden aan de rechthebbende BP zullen worden teruggegeven en dat het inbeslaggenomen paspoort zal worden teruggegeven aan [medeverdachte].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Beroep op niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie.
Door de raadsvrouw is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Zij stelt daartoe – kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat het Openbaar Ministerie, althans de politie, terwijl een vordering ex artikel 195d van het Wetboek van Strafvordering bij de rechter-commissaris was gedaan, aan verdachte alsnog zelfstandig om zijn medewerking aan DNA-afname heeft verzocht. De raadsvrouw stelt dat het Openbaar Ministerie hiermee doelbewust de rechter-commissaris heeft omzeild.
Nu het in dit geval bovendien gaat om afname van DNA-materiaal en een DNA-onderzoek, ter zake waarvan na lange en zorgvuldige afweging een wettelijke regeling tot stand is gekomen, waarbij de rechter-commissaris een taak heeft gekregen, kan de door de officier van justitie genoemde reden van “efficiency” tot het alvast aan verdachte verzoeken van medewerking, volgens de raadsvrouw nimmer een rechtvaardiging zijn om een rechter-commissaris te omzeilen. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie onrechtmatig jegens verdachte gehandeld en op grove wijze inbreuk gemaakt op zijn rechten.
Voorts stelt de raadsvrouw dat er geen sprake is van een vrijwillige afname, nu de wijze waarop van verdachte toestemming is verkregen eveneens onrechtmatig is. Hij is immers volgens de raadsvrouw door de politie onjuist althans onvolledig ingelicht.
Ten slotte stelt de raadsvrouw dat het Openbaar Ministerie met het onrechtmatig verkregen DNA-materiaal bovendien onderzoek heeft laten doen.
Gelet op dit alles is de raadsvrouw van mening dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.
Subsidiair en op dezelfde gronden betoogt de raadsvrouw dat het onrechtmatig optreden van het Openbaar Ministerie tot een aanzienlijke strafvermindering dient te leiden.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Vaststaat dat door de politie terwijl een gerechtelijk vooronderzoek was geopend buiten de rechter-commissaris om aan verdachte om vrijwillige medewerking aan afname van DNA-materiaal is verzocht. De verdachte heeft daartoe zijn toestemming gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat, zo er bij verdachte al sprake is geweest van het niet - op juiste gronden - vrijwillig meewerken aan deze afname, op grond van de omstandigheid dat de uitkomst van het DNA-onderzoek in het geheel niet voor het bewijs is gebezigd, niet gezegd kan worden dat de door de raadsvrouw genoemde feiten zowel ieder afzonderlijk als in samenhang bezien, een zodanig grove schending van de rechten van verdachte opleveren dat het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard of dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 tweede alternatief/cumulatief, 2 tweede alternatief/cumulatief en 3 tweede alternatief/cumulatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 2 eerste alternatief/cumulatief en 3 eerste alternatief/cumulatief vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan drie overvallen op benzinestations, waarbij de medewerkers door bedreiging met een mes of nepvuurwapen tot afgifte van geldbedragen zijn gedwongen. De slachtoffers zijn daarbij ook nog dreigende woorden toegevoegd, waardoor hun grote angst is aangejaagd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft stilgestaan bij de gevolgen die dergelijke traumatische gebeurtenissen kunnen hebben voor de slachtoffers en dat het verdachte alleen maar ging om de verbetering van zijn eigen financiële positie.
Wat betreft de ernst van het feit wordt mede in aanmerking genomen dat dergelijke in een openbare gelegenheid gepleegde feiten ook bijzonder beangstigend zijn voor eventuele directe omstanders die ervan ongewild getuige zijn en dat dergelijke feiten bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigen en versterken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, ressort Den Haag, i.c. Het Leger des Heils, d.d. 20 mei 2003, dat betreffende verdachte is opgemaakt.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister nooit eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding
onder 1 tweede alternatief/cumulatief, 2 tweede alternatief/cumulatief en 3 tweede alternatief/cumulatief telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 2 eerste alternatief/cumulatief en 3 eerste alternatief/cumulatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 18 februari 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 februari 2003,
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11;
gelast de teruggave aan [medeverdachte] van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 7, te weten een paspoort, kleur blauw;
gelast de teruggave aan BP van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten 4.00 STK videoband, VHS Opnames beveiligingscamera BP;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Sentrop en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2003.