ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9314
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door vreemdeling in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 mei 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Tsjechische eiseres. De eiseres had in Nederland een aanvraag ingediend voor een mvv onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het mogelijk is om een mvv te verlenen terwijl de betrokken vreemdeling al in Nederland verblijft. De eiseres stelde dat de wetgever bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) het vereiste van het indienen van de aanvraag in het land van herkomst had laten vallen, waardoor het mogelijk zou zijn om de beslissing op de aanvraag in Nederland af te wachten.
De rechtbank oordeelde dat de mvv bedoeld is om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor vreemdelingen die langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, en niet om de binnenkomst achteraf te legaliseren. De rechtbank vond geen aanknopingspunten in de Vw 2000 of de wetsgeschiedenis die zouden wijzen op een wijziging van dit wezenskenmerk van de mvv. De door de eiseres ingeroepen arresten van het Europese Hof van Justitie boden geen steun voor haar standpunt dat een mvv in Nederland kan worden aangevraagd en verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, en concludeerde dat de huidige regelgeving omtrent de mvv niet in strijd is met het Europese recht.
De uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank zich baseerde op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen rechtens te respecteren belang had bij de verlening van de mvv, en dat de aanvraag vanuit Nederland niet kon leiden tot de afgifte van een mvv. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.