ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9314

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/86164
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 mei 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Tsjechische eiseres. De eiseres had in Nederland een aanvraag ingediend voor een mvv onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of het mogelijk is om een mvv te verlenen terwijl de betrokken vreemdeling al in Nederland verblijft. De eiseres stelde dat de wetgever bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) het vereiste van het indienen van de aanvraag in het land van herkomst had laten vallen, waardoor het mogelijk zou zijn om de beslissing op de aanvraag in Nederland af te wachten.

De rechtbank oordeelde dat de mvv bedoeld is om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor vreemdelingen die langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, en niet om de binnenkomst achteraf te legaliseren. De rechtbank vond geen aanknopingspunten in de Vw 2000 of de wetsgeschiedenis die zouden wijzen op een wijziging van dit wezenskenmerk van de mvv. De door de eiseres ingeroepen arresten van het Europese Hof van Justitie boden geen steun voor haar standpunt dat een mvv in Nederland kan worden aangevraagd en verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, en concludeerde dat de huidige regelgeving omtrent de mvv niet in strijd is met het Europese recht.

De uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank zich baseerde op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen rechtens te respecteren belang had bij de verlening van de mvv, en dat de aanvraag vanuit Nederland niet kon leiden tot de afgifte van een mvv. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/86164 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1962, van Tsjechische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij op 27 september 2001 gedagtekend schrijven, ontvangen op 21 november 2001, heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Noord-Holland-Noord een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking “arbeid als zelfstandige”. Bij besluit van 15 januari 20002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 22 oktober 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 13 november 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 12 december 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 13 februari 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Eiseres verblijft sinds 1993 in Nederland. Op 22 maart 1996 heeft eiseres verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel “het verrichten van arbeid als zelfstandige en klemmende redenen van humanitaire aard”. Deze aanvraag is bij besluit van 22 mei 1996 afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 13 januari 1997 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 juli 1997 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gegrond verklaard (AWB 97/1011) en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Bij besluit van 23 juni 1998 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 november 2002 is het beroep van eiseres door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard (AWB 98/5597).
III. OVERWEGINGEN
1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv zonder inhoudelijke beoordeling heeft geweigerd. Eiseres vraagt slechts een mvv vanuit Nederland aan en omzeilt niet het wettelijk mvv-vereiste.
De wetgever heeft bij de invoering van de Vw 2000 in artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw 2000 het vereiste van het indienen van de aanvraag in het land van herkomst of land van bestendig verblijf laten vallen. Hierdoor is het mogelijk geworden, mede gelet op het bepaalde in artikel 4:1 van de Awb, de beslissing op de aanvraag van een mvv, ingediend vanuit Nederland, in Nederland af te wachten. Voorts kan hetgeen is bepaald als beleidsregel in hoofdstuk B1/1.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) niet haaks staan op de duidelijke tekst van de wettelijke regeling van het begrip mvv zoals die per 1 april 2001 in de Vw 2000 werd ingevoerd. Gelet op het arrest van 27 september 2001 inzake Barkoci en Malik van het Europese Hof van Justitie te Luxemburg, kan voorafgaande controle in geval van een aanvraag tijdens rechtmatig verblijf in Nederland, in Nederland geschieden. Derhalve is de huidige (beleids)regelgeving ten aanzien van het mvv-vereiste niet in overeenstemming met Europese Associatie-overeenkomsten.
2. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat door de handelwijze van eiseres artikel 16, eerste lid, aanhef en onder sub a, van de Vw 2000 wordt omzeild.
Voorts heeft verweerder geconcludeerd dat een mvv wordt verleend om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken. Een mvv kan derhalve niet worden verleend om de binnenkomst achteraf te legaliseren (vide de uitspraak van de Rechtseenheidkamer in Vreemdelingenzaken (REK) van 16 maart 1995, AWB 94/12358). Dat zou het karakter van de mvv miskennen: een machtiging als een instemming vóór de binnenkomst van een vreemdeling in Nederland. Eiseres had geen rechtens te respecteren belang bij verlening van een mvv. Of zij daartoe wel of niet in Nederland een aanvraag kan doen, is niet in geschil. Die aanvraag kan echter niet leiden tot verlening of afgifte van een mvv in Nederland.
Voor wat betreft uitleg en toepassing van de namens eiseres ingeroepen arresten heeft verweerder -meer subsidiair- verwezen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingplaats van 7 november 2001 (AWB 00/66427).
3. De rechtbank stelt voorop dat partijen niet (langer) verdeeld worden gehouden omtrent het antwoord op de vraag of een mvv in Nederland kan worden aangevraagd. De rechtbank zal zich dan ook onthouden van een oordeel op dit punt. Wel twisten partijen over de vraag of een mvv in Nederland kan worden verleend en afgegeven terwijl de betrokken vreemdeling in Nederland verblijft.
4. Met verweerder en onder verwijzing naar de daartoe door verweerder aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. De mvv werd en wordt verleend en afgegeven om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor een vreemdeling die verblijf langer dan drie maanden in Nederland beoogt, en niet om de binnenkomst in Nederland achteraf te legaliseren. De (wetsgeschiedenis van de) Vw 2000 biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de wetgever dit wezenskenmerk van een mvv heeft willen loslaten. Dit wordt ook niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat een mvv in Nederland kan worden aangevraagd.
De door eiseres ingeroepen arresten van het Europese Hof van Justitie nopen voorts niet tot de conclusie dat dit wezenskenmerk van een mvv strijdt met het Europese recht. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingplaats Alkmaar van 2 april 2003 (AWB 02/59822 MVV), voegt de rechtbank daar nog aan toe dat uit die arresten geenszins blijkt dat een mvv in de Lid-Staat kan of moet kunnen worden afgewacht.
5. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder in de praktijk mvv-aanvragen die zijn gedaan vanuit de Nederlandse ambassades in de landen waarmee Associatie-overeenkomsten zijn gesloten, volledig frustreert, overweegt de rechtbank dat deze stelling (wat daarvan ook overigens zij) eiseres in deze procedure niet kan baten. Indien en voor zover sprake is of zou zijn van een dergelijk frustreren, kunnen daartegen (alsdan) rechtsmiddelen worden aangewend, zoals ook blijkt uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittinghoudende te Alkmaar, van 15 november 2002. Er is dan ook geen reden om aan dit element in de onderhavige procedure gewicht toe te kennen.
6. Van de namens eiseres ter zitting ingeroepen schending van de hoorplicht is geen sprake. De noodzaak tot horen is door eiseres met name aangegeven in het kader van een inhoudelijke beoordeling. Gelet op het vorenoverwogene bestond daartoe echter in het kader van de onderhavige procedure voor verweerder geen verplichting. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat de bezwaren van eiseres ongegrond waren, terwijl redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie, en heeft op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres.
7. Hetgeen door eiseres is aangevoerd vormt ook anderszins geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IV. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier en openbaar gemaakt op 22 mei 2003.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 22 mei 2003
Conc.: DT
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.