ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9278

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/58332
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een afwijzing van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden voor een staatloze

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 mei 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om heroverweging van een afwijzing van een verblijfsvergunning. Eiseres, een staatloze van Ethiopische nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat het verzoek om heroverweging alsnog in behandeling zal worden genomen, wat betekent dat de eerdere afwijzing niet langer wordt gehandhaafd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in dit opzicht een draagkrachtige motivering ontbeert.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij pogingen heeft ondernomen om in het bezit te komen van een geldig reisdocument. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid heeft om aan te tonen dat zij niet in het bezit kan komen van een geldig document. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij niet kan terugkeren naar Ethiopië, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de handelwijze van de verweerder niet onredelijk of onjuist is geweest. Het beroep is gegrond verklaard voor zover het verzoek om heroverweging betreft, maar voor het overige ongegrond.

De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 mei 2003, en de rechtbank heeft bepaald dat de verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/58332 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Ethiopische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag.
I. PROCESVERLOOP
1.1. Op 31 maart 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “klemmende redenen van humanitaire aard”. Bij besluit van 24 januari 2001 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd.
1.2. Op 13 april 1999 heeft eiseres verzocht om heroverweging van de beslissing van verweerder van 7 juni 1996 strekkende tot afwijzing van het verzoek om herziening van verweerders afwijzende beslissing op de asielaanvraag van eiseres. Bij brief van 6 mei 1999 heeft eiseres dit verzoek herhaald. Bij brief van 8 september 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de weigering een beslissing te nemen op het verzoek om heroverweging van 13 april 1999. Dit beroep is bij rechterlijke uitspraak van 13 juni 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij brief van 5 december 2000 heeft eiseres een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling witte illegalen als bedoeld in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 1999/23 (TBV 1999/23). Bij besluit van 26 januari 2001 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd.
2. Bij bezwaarschriften van 20 februari 2001 heeft eiseres tegen de besluiten van 24 en 26 januari 2001 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 6 maart 2001 en aangevuld bij brief van 7 september 2001. Eveneens bij brief van 7 september 2001 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om heroverweging van 13 april 1999.
Bij brief van 18 september 2001 heeft eiseres in het kader van haar aanvraag op grond van klemmende redenen van humanitaire redenen een beroep gedaan op artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3. Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft verweerder de bezwaarschriften van 20 februari 2001 en 7 september 2001 ongegrond verklaard.
4. Bij beroepschrift van 5 november 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2002. Op 24 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 28 maart 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 3 december 1991 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 14 december 1992 zijn deze aanvragen afgewezen. Bij uitspraak van 4 juli 1997 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is het beroep tegen de beslissing van 7 juni 1996, waarbij het verzoek om herziening van het besluit van 14 december 1992 is afgewezen, ongegrond verklaard.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt allereerst voor een verzoek om heroverweging van de beslissing van verweerder van 7 juni 1996 strekkende tot afwijzing van het verzoek om herziening van verweerders afwijzende beslissing op de asielaanvraag van eiseres. Daarnaast heeft eiseres een aanvraag gedaan op grond van ‘klemmende redenen van humanitaire aard’, waarbij zij heeft aangegeven dat zij in aanmerking komt voor toelating nu zij geldt als ‘staatloze die buiten haar schuld Nederland niet kan verlaten’. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling witte illegalen als bedoeld in TBV 1999/23 en zich tot slot op het standpunt gesteld dat ten aanzien van haar de hoorplicht is geschonden.
3. Wat betreft het verzoek om heroverweging stelt de rechtbank vast dat verweerder in zijn verweerschrift onder 2.2 heeft verklaard dat niet langer wordt gehandhaafd het gedeelte van het bestreden besluit waarin wordt opgemerkt dat het verzoek tot heroverweging, voor zover dit ziet op asielgerelateerde aspecten, ongegrond is verklaard en dat dit verzoek alsnog in behandeling zal worden genomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder hiermee is teruggekomen van het gestelde in het bestreden besluit en dat het bestreden besluit in zoverre een draagkrachtige motivering ontbeert. Gesteld noch gebleken is dat het verzoek om heroverweging ziet op andere dan asielgerelateerde aspecten, zodat dit verzoek verder niet ter toetsing voorligt. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard voor zover het ziet op het verzoek om heroverweging.
4. Ten aanzien van de aanvraag op grond van ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ overweegt de rechtbank als volgt.
5. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495. Het bestreden besluit dateert van 9 oktober 2001 en is derhalve genomen na de inwerkingtreding van de Vw 2000, zodat deze wet van toepassing is.
6. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag geen beperking heeft aangegeven. Bij brief van 4 september 2001 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om een beperking bekend te maken, zoals neergelegd in artikel 3.4 van het Vb 2000 dan wel als genoemd in hoofdstuk B1/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Hierop heeft eiseres bij brief van 17 september 2001 gereageerd, waarbij echter niet de gevraagde beperking is aangegeven.
8. Ter zitting is door verweerder gesteld dat aan de hand van de inhoud van het dossier is bekeken welke beperking als meest gerede in beeld diende te komen. Verweerder heeft, in het licht van het beroep van eiseres op klemmende redenen van humanitaire aard, als beperkingen genoemd de mogelijke staatloosheid van eiseres en de Tijdelijke regeling witte illegalen als bedoeld in TBV 1999/23. Gelet op de omstandigheid dat eiseres zelf geen beperking heeft aangegeven en het namens eiseres gestelde in de brief van 7 september 2001, te weten dat eiseres de facto staatloos is, is de rechtbank van oordeel dat deze handelwijze van verweerder onredelijk noch onjuist is.
9. Wat betreft het beroep van eiseres op haar staatloosheid overweegt de rechtbank als volgt.
10. Het beleid ten aanzien van staatlozen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten is neergelegd in hoofdstuk C2/8 van de Vc 2000. In dit beleid is -onder meer- opgenomen dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet aantonen dat hij niet in het bezit kan komen van een geldig reisdocument. Bij de pogingen om hiervan in het bezit te komen heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich wendt tot de autoriteiten of de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en dat hij correcte gegevens verstrekt. De rechtmatigheid van dit beleid is door eiseres niet bestreden.
11. De rechtbank stelt vast dat door eiseres niet is aangetoond dat zij pogingen heeft ondernomen om in het bezit te komen van een geldig document voor grensoverschrijding. De enkele stelling dat de Ethiopische autoriteiten eiseres, gelet op haar Eritrese afkomst, niet in het bezit zouden stellen van een grensoverschrijdingsdocument, is in ieder geval onvoldoende. Eiseres heeft geen verklaring overgelegd van de Ethiopische autoriteiten waaruit blijkt dat zij niet kan terugkeren en evenmin dat zij niet (langer) in het bezit is van de Ethiopische dan wel Eritrese nationaliteit. Hierbij is voorts van belang dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 maart 2002 blijkt dat Ethiopiërs van Eritrese afkomst toelating kan worden geweigerd. Hieruit kan derhalve niet automatisch de conclusie volgen dat de toelating voor iedere Ethiopiër van Eritrese afkomst wordt geweigerd. Het ligt op de weg van eiseres om met stukken aan te tonen dat zij niet tot Ethiopië zal worden toegelaten, hetgeen zij heeft nagelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid niet aan voornoemd beleid inzake staatlozen heeft kunnen vasthouden.
12. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, nu door verweerder haar verzoek om heroverweging voor zover het asielgerelateerde aspecten betreft alsnog in behandeling is genomen en zij dus in afwachting is van een beslissing hierop, van haar niet gevergd kan worden dat zij zich wendt tot de Ethiopische autoriteiten. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling, reeds omdat het niet gaat om een eerste asielaanvraag, maar om een verzoek om heroverweging van 13 april 1999 van een besluit van 7 juni 1996, bij welk besluit een eerder ingediend verzoek om herziening is afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 juli 1997 is het besluit van 7 juni 1996 in stand gelaten.
13. De rechtbank overweegt voorts dat hoewel eerst bij de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2001 door verweerder op de gestelde staatloosheid is ingegaan, dit besluit in zoverre niet als primair besluit dient te gelden nu dit het gevolg is van het feit dat de aanvraag van 31 maart 1999 geen beperkingen bevatte en verweerder, ook na eiseres hier uitdrukkelijk toe in de gelegenheid te hebben gesteld, genoopt was zelf een beperking ‘in te lezen’.
14. Wat betreft het beroep van eiseres op de Tijdelijk regeling witte illegalen als bedoeld in TBV 1999/23 overweegt de rechtbank als volgt.
15. Vast staat dat eiseres niet voldoet aan de vierde voorwaarde van genoemd TBV, te weten dat een vreemdeling in het bezit dient te zijn van een geldig paspoort. Het bestreden besluit is genomen na de inwerkingtreding van de Vw 2000. Het paspoortvereiste vindt zijn weerslag in artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 juncto artikel 3.72 van het Vb 2000. Verweerder heeft, met gebruikmaking van de aan hem terzake toekomende beoordelingsvrijheid, in het bestreden besluit geoordeeld dat eiseres niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij van deze voorwaarde diende te worden vrijgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Van bijzondere feiten en omstandigheden, anders dan in het voorgaande reeds weergegeven, is de rechtbank niet gebleken. De door eiseres overgelegde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam en zittingsplaats Haarlem, waarin het ontbreken van een paspoort niet kon worden tegengeworpen, betreffen besluiten onder het regime van de oude Vreemdelingenwet. Het beroep hierop kan reeds daarom niet in de onderhavige procedure slagen.
16. Met betrekking tot het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat verweerder, onder verwijzing naar artikel 32, tweede lid, van de Vw (oud), terecht heeft kunnen afzien van het horen van eiseres.
17. Het beroep wordt gegrond verklaard voor zover het ziet op het verzoek om heroverweging en het bestreden besluit wordt in zoverre vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond voor zover bij het bestreden besluit het bezwaarschrift van 7 september 2001 ongegrond is verklaard;
2. vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Wersch, griffier, en openbaar gemaakt op 7 mei 2003.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 7 mei 2003
Conc.: NW
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het vernietigde onderdeel van het bestreden besluit, staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Voor het overige staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.