RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/44809
A,
geboren op [...] 1960,
mede ten behoeve van haar vier minderjarige kinderen,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9801.26.8071
eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, advocaat te Sittard,
en DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
(Visadienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F.W.A. Croonen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 17 oktober 2000 is namens eiseres door haar echtgenoot B (referent) een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 23 maart 2001 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Eiseres heeft daartegen op 11 april 2001 bezwaar gemaakt. Op 13 juni 2001 is referent gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 16 augustus 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 7 september 2001 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld een nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 17 april 2003. Referent is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw C.M. Peery. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij zal, gelet op artikel 118, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 33d Vreemdelingenwet 1965, de wijze waarop de bestreden beschikking tot stand is gekomen worden getoetst aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat, alhoewel sedert 28 juni 2001 sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk en referent over voldoende middelen van bestaan beschikt, deze middelen niet als duurzaam kunnen worden aangemerkt. Immers, de middelen van bestaan van referent waren op het moment dat het huwelijk stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente C, te weten 28 juni 2001, niet voor nog een periode van één jaar beschikbaar. Dat referent op 26 juni 2001 een intentieverklaring van zijn werkgever, D te C, heeft overgelegd leidt niet tot een ander oordeel nu sprake is van een onzekere toekomstige gebeurtenis waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Voorts heeft referent niet met gelegaliseerde bescheiden zijn familierechtelijke relatie met zijn in Afghanistan verblijvende minderjarige kinderen aangetoond. Van dit vereiste kan worden vrijgesteld die persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien door middel van DNA-onderzoek de afstammingsrelatie is aangetoond, kan vrijstelling van voornoemd vereiste worden verleend. Zulk een onderzoek vindt echter pas plaats indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan hetgeen in casu niet het geval is.
De weigering om eiseres en haar minderjarige kinderen verblijf in Nederland toe te staan levert geen schending van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat referent inmiddels voldoet aan het vereiste van duurzaam beschikken over middelen van bestaan, nu zijn werkgever hem een arbeidscontract voor onbepaalde tijd heeft aangeboden. Referent heeft en kopie van deze arbeidsovereenkomst, welke is ingegaan op 31 augustus 2001, overgelegd. Referent wijst er verder op dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland het maximale heeft gedaan om werkzaamheden te verrichten. Voor het overige is referent van oordeel dat hij voldoet aan de gestelde vereisten.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Nu eiseres met de aanvraag om verlening van een mvv verblijf hier te lande beoogt van langer dan drie maanden, dient deze aanvraag te worden getoetst aan de voorwaarden die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie) worden gesteld met het oog op het verlenen van de verblijfsvergunning onder de beperking, verband houdende met het door eiseres beoogde verblijfsdoel.
2.5 De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid, Vw 2000. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking, verband houdende met het verblijfsdoel ‘verblijf bij echtgenoot’ wordt verleend zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk B2/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000).
Gelet op artikel 116 van de Vw 2000 worden de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 18, eerste lid onderdeel d, gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 niet toegepast op Nederlanders of, zoals in casu referent, vreemdelingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 van toepassing.
Op grond het beleid zoals omschreven in hoofdstukken B1/1 van de Vreemdelingencirculaire 1994 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald. Aan de echtgenoot dan wel de kinderen van een Nederlander of een vreemdeling die is toegelaten kan verblijf hier te lande worden toegestaan indien:
- degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, dat tenminste gelijk is aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Algemene bijstandswet (Abw).
Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn;
- (...).
2.6 Op grond van artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan, voordat het een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, de aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen indien de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager zelf heeft verstrekt. Op grond van artikel 7:9 Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.7 De rechtbank stelt vast dat referent, na te zijn gehoord door een ambtelijke commissie en zelfs op aanraden van die ambtelijke commissie, door zijn werkgever een brief, gedateerd 21 juni 2001, heeft laten opstellen waarin is meegedeeld dat zijn nog lopende contract zal worden opengebroken en verlengd tot 31 december 2002. De rechtbank constateert voorts dat in de staat van inlichtingen in verband met aanvraag mvv (model M62, gedingstuk 129) wordt verklaard dat er op 21 juni 2001 een gewijzigde arbeidsovereenkomst is gesloten met een dienstverband tot 30 december 2002. Ter zitting heeft referent aangegeven dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij door het inzenden van de brief van 21 juni 2001 aan alle aan hem gestelde vereisten voldeed.
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 21 juni 2001 van de werkgever van referent aan te merken als een feit dat voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kon zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, indien referent ten tijde van de bestreden beschikking reeds beschikte over een arbeidsovereenkomst tot 31 december 2002, er zou zijn voldaan aan het criterium dat er gedurende een periode van nog tenminste een jaar voldoende middelen van bestaan aanwezig moesten zijn. Nu verweerder, in afwijking van hetgeen ter zitting van de ambtelijke commissie is besproken, ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen betekenis meer wenste toe te kennen aan de verlengde arbeidsovereenkomst, had verweerder gelet op het bepaalde in artikel 7:9 Awb referent in de gelegenheid dienen te stellen om over deze brief te worden gehoord. Dat verweerder zulks achterwege heeft gelaten klemt temeer daar verweerder in de bestreden beschikking aan deze brief niet die waarde heeft toegekend die referent daaraan toegekend wilde zien en er – gelet op de hiervoor aangehaalde staat van inlichtingen – bij verweerder kennelijk onduidelijkheid bestond over het al dan niet aanwezig zijn van een gewijzigde en getekende arbeidsovereenkomst.
2.9 Gezien het vorenstaande is de bestreden beschikking niet zorgvuldig voorbereid, zodat deze wegens strijd met artikel 3:2 Awb dient te worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond.
2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift van 11 april 2001 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.A. Jager als griffier op 22 april 2003.
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 120 Vw 2000 geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 25 april 2003