ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9116

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/35989
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Marokkaanse vreemdeling met familie in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2003 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd in het kader van gezinshereniging. Eiseres had van 1980 tot 1987 in Nederland gewoond, maar was daarna teruggekeerd naar Marokko. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de redelijke kennis van de Nederlandse taal van eiseres, zij niet voldoende banden met Nederland had opgebouwd om te concluderen dat Nederland het meest aangewezen land voor haar was. De rechtbank nam hierbij in overweging dat eiseres het grootste deel van haar leven in Marokko had doorgebracht en dat er geen bewijs was dat zij in Nederland beter zou kunnen integreren dan in Marokko. De rechtbank verwierp ook het standpunt van de verweerder dat de relatie tussen eiseres en haar broers niet als familie- of gezinsleven kon worden aangemerkt onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verwees naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Marckx, waarin werd vastgesteld dat de relatie tussen broers en zussen onder het gezinsleven valt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/35989 VISUM BE
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1978,
van Marokkaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9803.12.8055,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn;
tegen: DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. P. van IJzendoorn, ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
1.1 Op 23 februari 1998 heeft eiseres bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Rabat verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de terugkeeroptie. Bij besluit van 19 maart 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 16 april 1999 is daartegen bezwaar gemaakt. Op 26 juni 2001 is de broer van eiseres, B, hierna te noemen referent, gehoord door de ambtelijke commissie. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 10 april 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 8 mei 2002 is daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 9 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
1.2 Het beroep is ter zitting van 9 mei 2003 behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Bij gebreke van andersluidend overgangsrecht is het nieuwe materiële recht van toepassing. Ten aanzien van het procesrecht geldt het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het procesrecht dat gold vóór invoering van deze wet tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe procesrecht van toepassing is.
3 Standpunten
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Eiseres voldoet immers niet aan de voorwaarden van artikel 3.92, eerste lid, sub b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voor een vergunning tot verblijf in het kader van de terugkeeroptie. Eiseres heeft weliswaar tussen haar vierde en voor haar negentiende levensjaar vijf jaar in Nederland verbleven, maar niet gebleken is dat sprake is van dusdanige banden met Nederland dat Nederland thans voor eiseres het meest aangewezen land is. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiseres in 1987 op achtjarige leeftijd Nederland heeft verlaten en sindsdien bij haar ouders in Marokko woont. Niet is gebleken van een eventuele integratie van eiseres in de Nederlandse samenleving. Evenmin is gebleken van een specifiek op de Nederlandse samenleving toegesneden schoolopleiding. Eiseres heeft in Nederland slechts de kleuterschool en enkele jaren basisonderwijs doorlopen. Vanaf haar terugkeer naar Marokko volgt ze onderwijs in Marokko. De omstandigheid dat eiseres familie, waaronder haar broers, in Nederland heeft wonen, doet hieraan niet af, nu ook familie van eiseres, te weten haar ouders, in Marokko verblijft. Voor zover eiseres heeft aangevoerd te zijn gedwongen tot remigratie, is verweerder van mening dat dit van onvoldoende gewicht is om tot het standpunt te komen dat daardoor Nederland het meest aangewezen land is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem van 26 juli 1999, Awb 99/2982. Voorts is verweerder van mening dat de periode die eiseres in Marokko heeft doorgebracht noemenswaardig langer is dan de periode die zij in Nederland heeft doorgebracht. Verder blijkt uit het verslag van de zitting van de ambtelijke commissie dat eiseres niet zal worden uitgehuwelijkt.
De weigering om aan eiseres verblijf hier te lande toe te staan betekent naar verweerders oordeel geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Niet gebleken is naar het oordeel van verweerder dat in de relatie tussen eiseres en haar in Nederland woonachtige broers sprake is van “more than normal emotional ties”.
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Door verweerder is ten onrechte geoordeeld dat Nederland niet het meest aangewezen land voor eiseres is. Eiseres begrijpt niet dat geen betekenis is gehecht aan het feit dat zij op achtjarige leeftijd gedwongen naar Marokko is teruggekeerd in verband met de wens van haar ouders te remigreren. Eiseres heeft geen zelfstandige beslissing kunnen nemen omtrent haar vertrek uit Nederland. Voor eiseres is Nederland vooral ook het aangewezen land te noemen, omdat zij in Nederland haar basisvorming heeft gekregen. Eiseres spreekt en schrijft zeer goed de Nederlandse taal. Daarnaast beheerst zij nog de moderne talen Engels en Frans. Eiseres heeft in Marokko nooit naar behoren kunnen aarden. Met de Nederlandse samenleving onderhoudt zij erg veel contact. Dit blijkt uit het gegeven dat zij gebruik maakt van diverse Nederlandse lees- en studieboeken. Eiseres is weliswaar sinds 1987 feitelijk in Marokko gaan wonen, haar belevingswereld speelt zich daarentegen volledig in Nederland af. Doordat eiseres goed is opgeleid en haar basisvorming in Nederland heeft genoten, is de kans zeer groot dat zij in Nederland snel een plek op de arbeidsmarkt zal kunnen veroveren. In het verslag van de ambtelijke commissie wordt vermeld dat de dreiging eisers uit te huwelijken nu van de baan is. Het is juist dat het uithuwelijken enige tijd niet meer op de voorgrond heeft gestaan, maar de ouders van eiseres hebben nog steeds het voornemen haar uit te huwelijken.
Tenslotte is eiseres van mening dat de relatie tussen haar en haar broers getypeerd kan worden als familieleven, dat door artikel 8 EVRM wordt beschermd. De hechte band die eiseres met haar in Nederland wonende broers heeft, blijkt onder andere uit het feit dat deze broers dikwijls bij haar op bezoek komen in Marokko, waar zij zich zoveel mogelijk over eiseres trachten te ontfermen. Daarnaast is er zeer frequent telefonisch contact.
4 Overwegingen
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen aanspraak maakt op toelating hier te lande ingevolge het beleid met betrekking tot verruimde gezinshereniging, zoals thans neergelegd in hoofdstuk B1/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.2 Ingevolge artikel 3.92 Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw 2000, worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
a. tussen het vierde en het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar, of
b. voor zijn negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.
4.3 Eiseres is geboren op 15 juni 1978. Zij heeft van 15 juni 1980 tot 21 april 1987 rechtmatig in Nederland verbleven. Op 21 april 1987 is zij teruggekeerd naar Marokko. Op 23 februari 1998 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend. De rechtbank constateert dat eiseres valt onder de groep vreemdelingen zoals vermeld onder categorie b. Er dient derhalve een afweging te worden gemaakt tussen de banden die eiseres met Nederland heeft opgebouwd en de banden die eiseres heeft met haar land van herkomst.
4.4 Ingevolge paragraaf B4/2.9 juncto B4/2.8 van de Vc 2000 kunnen bij die afweging worden betrokken de reden van remigratie, de duur van het verblijf, de schoolopleiding, de opgedane werkervaring en de kennis van de Nederlandse taal. Dit beleid acht de rechtbank niet onredelijk.
4.5 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geconcludeerd dient te worden dat eiseres, niettegenstaande het feit dat uit de brief van eiseres van 24 oktober 2000 blijkt dat haar kennis van de Nederlandse taal redelijk is, niet zodanige banden met Nederland heeft opgebouwd dat dit voor haar moet worden aangemerkt als het meest aangewezen land. De rechtbank overweegt in dit verband onder meer dat eiseres is geboren in Marokko. Op tweejarige leeftijd is zij naar Nederland gekomen, waar ze bijna zeven jaar heeft verbleven. Op achtjarige leeftijd is zij naar Marokko teruggekeerd. Ten tijde van onderhavige aanvraag was eiseres negentien jaar oud. Eiseres heeft mitsdien het grootste gedeelte van haar leven in Marokko verbleven. Voorts is niet gebleken dat Nederland voor eiseres vanwege haar schoolopleiding het meest aangewezen land is. Eiseres heeft in Nederland de kleuterschool en een aantal jaren basisonderwijs gevolgd. In Marokko heeft zij het basisonderwijs afgerond en de middelbare school gedaan. Thans volgt eiseres een beroepsopleiding in Marokko. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de in Nederland gevolgde opleidingen specifiek op de Nederlandse markt zijn toegesneden. Dat eiseres met haar opleiding eenvoudig een baan in Nederland zou kunnen verwerven, zegt, wat hier ook van zij, niets over haar banden met Nederland. Voorts valt niet in te zien dat eiseres met haar opleiding niet een baan in Marokko zou kunnen krijgen. Daarnaast kent de rechtbank geen doorslaggevende toe aan de stelling van eiseres dat haar belevingswereld zich volledig in Nederland afspeelt en zij geen zelfstandige beslissing omtrent haar vertrek uit Nederland heeft kunnen nemen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres eerst in 1998 een aanvraag om wedertoelating heeft gedaan, terwijl haar broer reeds in 1990 een dergelijke aanvraag heeft ingediend.
Ten aanzien van de vrees van eiseres te worden uitgehuwelijkt is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hiermee bij de beoordeling van onderhavig beroep geen rekening kan worden gehouden. Bij de hoorzitting van de ambtelijke commissie heeft eiseres immers verklaard dat deze vrees van de baan is. Dat deze vrees ten tijde van onderhavig beroep volgens eiseres weer actueel is geworden, doet gelet op de ex-tunc toetsing in reguliere zaken hieraan niet af.
4.6 Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de relatie tussen eiseres en haar broers niet kan worden aangemerkt als familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, omdat van “more than normal emotional ties” niet is gebleken. De rechtbank verenigt zich niet met dat standpunt. Reeds bij uitspraak van 13 juni 1979 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Marckx overwogen dat het “gezinsleven” in de zin van artikel 8 EVRM tenminste de betrekkingen tussen naaste bloedverwanten, bijvoorbeeld tussen grootouders en kleinkinderen, omvat. Naar het oordeel van de rechtbank is de relatie tussen broers en zussen aan te merken als naaste bloedverwant. Reeds daarom bestaat tussen hen een als familie- of gezinsleven aan te merken betrekking. Aangezien het niet aan de rechtbank is om als eerste te oordelen of van inmenging in de zin van artikel 8 EVRM sprake is en of er sprake is van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden dat uit het recht op het respect voor dat familie- of gezinsleven de positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van de overkomst van eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
4.8 Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zal verweerder worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
4.9 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad 109,00 euro aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644 euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink en in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen als griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 16 mei 2003