Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/83042 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1969, van gestelde Turkse nationaliteit, voorheen verblijvende in het politiebureau te Utrecht, eiser,
gemachtigde: mr. P. Oosting, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.J. van Riel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 30 oktober 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 1 november 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 8 november 2002. Ter zitting heeft eiser het beroep aangevuld met een verzoek om schadevergoeding.
4. Bij uitspraak van 8 november 2002 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de bewaring met ingang van die dag opgeheven.
5. Tegen deze uitspraak heeft verweerder bij brief van 21 november 2002 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6. Bij uitspraak van 14 maart 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 8 november 2002 vernietigd en de zaak terugverwezen naar deze rechtbank en nevenzittingsplaats.
7. Het beroep is opnieuw behandeld ter openbare zitting van 18 april 2003. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Indien de grondslag van de maatregel van bewaring wordt gewijzigd, dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) toestemming toestemming te geven voor deze zogenoemde categoriewijziging. Enkel telefonisch contact kan niet als toestemming worden aangemerkt. Een andere opvatting zou het beleid van verweerder, neergelegd in onderdeel A5/5.3.3.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) tot een dode letter maken.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Het doel van het vragen van toestemming aan de IND zoals neergelegd in Vc A5/5.3.3.5. is gelegen in redenen van praktische aard. Wanneer een in bewaring gestelde vreemdeling asiel aanvraagt en derhalve de grondslag van de bewaring moet worden gewijzigd, neemt de Vreemdelingendienst (VD) contact op met de Unit asiel van de IND. Indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling bekend is, wordt dit doorgegeven aan de IND, opdat kan worden vastgesteld of de vreemdeling afkomstig is uit een land waar al dan niet naar wordt uitgezet. Een andere reden waarom na het aanvragen van asiel contact wordt gelegd met de IND is dat zodoende kan worden bewerkstelligd dat de betrokken vreemdeling met voorrang wordt gehoord omtrent diens asielmotieven zodat ook sneller kan worden beoordeeld of (verdere) voortzetting van de bewaring aangewezen is. In het onderhavige geval heeft de Q.J. Bikker van de VD Utrecht op 7 november 2002 telefonisch contact opgenomen met de Unit Asiel Noord-West van de IND in verband met eisers asielaanvraag. Het telefoongesprek is door Q.J. Bikker bevestigd bij brief van 7 november 2002. Uit de brief blijkt dat de IND op de hoogte is gesteld van de identiteit en nationaliteit van eiser. Hoewel de IND niet schriftelijk toestemming voor het voortduren van de bewaring heeft gegeven, moet er volgens verweerder van worden uitgegaan dat de toestemming impliciet is verleend, nu de IND op 7 november 2002 op de hoogte is gebracht van de asielaanvraag en van de persoonsgegevens van eiser. Indien de IND, gelet op de ter beschikking gestelde gegevens, bezwaar zou hebben gehad tegen de voortzetting van de bewaring, was dit wel expliciet gebleken, aldus verweerder. Het voortduren van de bewaring is slechts dan onrechtmatig te achten, indien duidelijk zou zijn geworden dat de IND geen toestemming zou hebben verleend. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor, zodat de bewaring, gelet op de door de rechtbank te verrichten belangenafweging, niet onrechtmatig is te achten.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 14 maart 2003 in rechtsoverweging 2.2.2. het volgende overwogen:
“ Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 oktober 2001 in zaak nr. 200103743/1, gepubliceerd in AB 2002, 288 en JV 2001/324) maakt het enkele ontbreken van een in de vreemdelingenadministratie geregistreerde toestemming vooraf van de IND de daarop aansluitende bewaring niet reeds onrechtmatig. Bezien in het licht van het hiervoor overwogene, moet de voortzetting van de bewaring als onrechtmatig worden aangemerkt indien het belang van de minister bij die voortzetting niet in redelijke verhouding staat tot het belang van de vreemdeling dat wegens de door hem ingediende asielaanvraag de bewaring niet wordt voortgezet zonder uitdrukkelijke toestemming van de IND. De rechtbank heeft weliswaar vastgesteld dat uit de administratie van de minister niet blijkt of voorafgaand aan de voortzetting van de bewaring op 7 november 2002 toestemming aan de IND is gevraagd, maar zij heeft vervolgens –er vanuit gaande dat de toestemming niet is verleend- nagelaten in het licht van hetgeen uit het dossier blijkt omtrent toezending van stukken naar en contact met de IND een belangenafweging, zoals hierboven verwoord, te maken. De grief slaagt derhalve ”.
4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in het geval van een categoriewijziging die verband houdt met het indienen van een asielaanvraag, gelet op het bepaalde in onderdeel A5/5.3.3.5 van de Vc 2000, contact met de IND wordt opgenomen om praktische redenen. Zodoende wordt bewerkstelligd dat de vreemdeling sneller wordt gehoord omtrent diens asielmotieven. Indien voorts blijkt dat de vreemdeling afkomstig is uit een land waar niet naar wordt uitgezet, kan worden besloten de bewaring op te heffen.
5. Gelet op het op 7 november 2002 tussen de VD en de IND plaatsgevonden kontakt, is de rechtbank in het kader van de door haar te verrichten belangenafweging van oordeel dat van een onevenwichtigheid als bedoeld in de hiervoor weergegeven rechtsoverweging 2.2.2. van de Afdeling bestuursrechtspraak, in dit geval geen sprake is. Met de informatie die blijkens de ter zitting door verweerder overgelegde brief van Q.J. Bikker van 7 november 2002 op dezelfde dag is uitgewisseld tussen de VD en de IND, is naar het oordeel van de rechtbank immers voldaan aan de ratio van het door verweerder gevoerde, in onderdeel A5/5.3.3.5 van de Vc 2000 neergelegde beleid.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is te achten met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
7. Nu de bewaring niet onrechtmatig is geoordeeld, komt het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, lid van de enkelvoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2003, in tegenwoordigheid van mr. drs. E.M. de Buur als griffier.
Afschrift verzonden op: 23 april 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.