RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/92120 en Awb 02/92121
A,
geboren op [...] 1957,
B,
geboren op [...] 1964,
mede namens hun minderjarige kinderen,
allen van Syrische nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen;
en
Het CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
verweerder,
vertegenwoordigd door: mr. S. Man
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 21 november 2002 de aan eisers verleende verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: RVA 1997) met onmiddelijke ingang beëindigd en medegedeeld dat eisers binnen drie dagen hun verblijf in de COW-woning te Uithuizen dienen te verlaten.
1.2 Bij beroepschriften van 10 december 2002 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
1.3 De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2002. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Eisers zijn afkomstig uit Syrië en hebben op 17 januari 1996 verzocht om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikkingen van 22 augustus 1996 heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND) namens de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op deze aanvragen afwijzend beslist. Op 28 augustus 1996 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend, en de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij beschikkingen van 21 oktober 1996 zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Op 23 oktober 1996 hebben eisers tegen deze beschikkingen een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 13 mei 1997 heeft de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Bij beschikkingen van 23 februari 1998 zijn de bezwaren wederom ongegrond verklaard. Op 2 maart 1998 hebben eisers tegen deze beschikkingen een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 23 december 1998 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard onder instandlating van de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten.
2.3 Op 16 juni 1999 is ten aanzien van eisers een last tot uitzetting verstrekt. Blijkens het zogenoemde BRV 2 meldingsformulier heeft eiser op 14 september 2001 verklaard onmiddellijk actie te zullen ondernemen ter verkrijging van een reisdocument waarmee hij naar het land waarvan hij onderdaan is, kan terugkeren. Hij heeft voorts aangegeven binnen 14 dagen naar de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land te gaan om een reisdocument aan te vragen. Binnen 14 dagen zou hij informatie verstrekken over de stand van zaken rond de aanvraag. Op 28 augustus 2002 zijn eisers gevorderd op 14 oktober 2002 in persoon te verschijnen in verband met een terugkeergesprek. Eisers hebben blijkens de verslagen van de terugkeergesprekken op 14 oktober 2002 aangegeven dat zij drie maal contact hebben opgenomen met de International Organisation for Migration (hierna : I.O.M.), maar dat deze organisatie voor eisers, indien zij geen identiteitspapieren hebben, niets kan betekenen. Voorts hebben eisers aangegeven dat VVN namens hen met de ambassade in Brussel contact heeft opgenomen. Eisers hebben aangegeven niet in het bezit te zijn van stukken waarmee zij deze activiteiten kunnen aantonen. Omtrent het opvragen van documenten in Syrië hebben eisers aangegeven dat dit voor de mensen aldaar te veel risico met zich brengt.
2.4 Bij brief van 14 oktober 2002 heeft de IND verweerder geïnformeerd dat eisers niet (voldoende) meewerken aan hun terugkeer naar het land van herkomst en het terugkeerdossier van eisers aan verweerder ter hand gesteld.
2.5 Op 1 november 2002 zijn eisers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven op het voornemen van verweerder om de Rva verstrekkingen te beëindigen. In die zienswijze hebben eisers aangegeven dat zij het niet eens zijn met de beëindiging van de verstrekkingen omdat zij niet kunnen terugkeren naar Syrië. Voorts hebben eisers voldaan aan de op hen rustende inspanningsverplichting nu zij contact hebben gezocht met de I.O.M, zoals blijkt uit de brief van VVN AZC Uithuizen van 15 oktober 2002. In overleg met VVN is geprobeerd om in Brussel te komen, hetgeen niet gelukt is wegens het ontbreken van grensoverschrijdingdocumenten. Bij de I.O.M. is men twee maal geweest, maar wegens het ontbreken van documenten kan deze organisatie eisers niet helpen. Via VVN is voorts de ambassade verzocht om een formulier te sturen voor het aanvragen van reisdocumenten. Hierop hebben eisers een jaar gewacht. Op dit moment moeten er nog vingerafdrukken worden gemaakt ter ondersteuning van de aanvragen om afgifte van een reisdocument bij de ambassade. Daarnaast is er op 24 september 2002 een brief aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gezonden om het eisers toe te staan in Nederland te verblijven. Eisers vragen tegen deze achtergrond de opvang te continueren tot er bericht is van zowel de ambassade als van de Minister. Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat ze in Syrie niet veilig zijn en dat de opvang in verband met het belang van de kinderen gecontinueerd dient te worden.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de "Herziene werkwijze Stappenplan III", gepubliceerd in de Staatscourant van 8 juli 2002, nr. 127, van toepassing is. Gelet op de imperatieve formulering van artikel III van het wijzigingsbesluit Rva van 27 maart 2001 en de beperkte uitzonderingsmogelijkheid die het Stappenplan 1999 biedt op de regel dat de opvang eindigt indien aan de voorwaarden van artikel III is voldaan, behouden eisers slechts recht op opvang, indien en zolang zij aan hun terugkeer naar Syrië meewerken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet of onvoldoende aan de terugkeer hebben meegewerkt. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat uit de verklaringen van eisers tijdens de terugkeergesprekken op 14 oktober 2002 niet blijkt dat zij de Syrische ambassade ten behoeve van de afgifte van een reisdocument hebben bezocht, en dat zij dit evenmin hebben geprobeerd. Van overige contacten met de ambassade is niet gebleken. Evenmin hebben eisers contact gezocht met familieleden, vrienden of officiële instanties in Syrië ter verkrijging van documenten. Daarnaast heeft het contact met de I.O.M. niet geresulteerd in de afgifte van een reisdocument, waarbij van belang is dat de I.O.M. slechts kan helpen indien eisers ter ondersteuning van hun identiteit documenten overleggen. Gelet hierop heeft het COA geen reden te twijfelen aan de informatie van de IND dat eisers onvoldoende in het werk hebben gesteld om in het bezit te komen van een reisdocument. Uit het feit dat de kinderen van eisers alle belang hebben om in Nederland en in de opvang te blijven, kan niet worden afgeleid dat zij niet rechtmatig verwijderbaar zijn. Voor zover eisers hebben betoogd te beargumenteren dat zij in Syrië niet veilig zijn, is overwogen dat dit reeds aan bod is geweest tijdens de asielprocedure van eisers.
2.7 Eisers stellen zich op het standpunt dat niet geoordeeld kan worden dat zij onvoldoende medewerking hebben verleend aan hun terugkeer naar Syrië. Daartoe hebben eisers allereerst betoogd dat de rapporten van de IND noch door verweerder noch door de IND aan eisers ter hand zijn gesteld, zodat op de inhoud en de conclusies van deze rapporten niet kan worden gereageerd. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat zij alles wat in hun macht ligt hebben gedaan om te kunnen voldoen aan hun rechtsplicht Nederland te verlaten. Inmiddels zijn de door eisers bij de Syrische ambassade aangevraagde formulieren voor het aanvragen van een laissez-passer ontvangen en op 10 december 2002 ingevuld geretourneerd. Eisers zijn van mening dat het hen in ieder geval dient te worden toegestaan in de opvang te verblijven totdat door de Syrische ambassade op deze aanvragen is beslist. Gelet op het feit dat bij verweerder bekend was dat door eiser de betreffende aanvraagformulieren waren opgevraagd en het niet aan hen te wijten was dat deze ten tijde van het zienswijzengesprek nog niet waren ontvangen kon verweerder in redelijkheid niet concluderen dat door eisers onvoldoende activiteiten waren ondernomen, zonder daarbij enig gewicht toe te kennen aan het feit dat eisers ook geen verdere activiteiten konden ondernemen zolang zij de betreffende formulieren van de ambassade nog niet hadden ontvangen. Eisers wijzen -nogmaals- op het belang van hun minderjarige kinderen bij voortzetting van de geboden opvangvoorzieningen. Bij de totstandkoming van het bestreden besluit is met dit belang ten onrechte in het geheel geen rekening gehouden.
Ter zitting is een brief van dr. G. Tjeerdsma, arts-assistent van het Martini Ziekenhuis te Groningen overgelegd, waarin is vermeld dat eiser op 13 februari 2003 is opgenomen op de hartbewaking in verband met borstklachten.
Van de kant van eisers is ter zitting, in aanvulling op de gronden van beroep, naar voren gebracht dat de zogenoemde checklist terugkeeractiviteiten onjuist, althans onvolledig, is ingevuld door verweerder. Voorts is benadrukt dat eisers door het niet meewerken door de vreemdelingendienst niet de beschikking hebben gekregen over een reisdocument waarmee zij de Syrische ambassade in Brussel konden bezoeken, teneinde aan de benodigde bescheiden voor terugkeer naar Syrië te komen.
Tenslotte is een beroep gedaan op het Verdrag voor de Rechten van het kind (hierna: het IVRK).
Door de gemachtigde van verweerder is met betrekking tot de ziekenhuisopname van eiser verklaard dat eisers in de opvang blijven zolang eiser in het ziekenhuis ligt.
Ten aanzien van de checklist heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat dit slechts een hulpmiddel is bij de te verrichten toets of voldoende is meegewerkt.
Voor het overige heeft verweerder gepersisteerd bij het bestreden besluit.
Beoordeling van de beroepen.
2.8 De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op de zogenoemde "Herziene werkwijze Stappenplan III", gepubliceerd in de Staatscourant van 8 juli 2002 en in werking getreden per 10 juli 2002.
Eisers zijn rechtmatig verwijderbaar, ontvingen voorzieningen op grond van de Rva 1997 en hebben negatieve beschikkingen op hun asielverzoek ontvangen vóór 11 februari 2000. Blijkens de tekst van en toelichting op de Herziene werkwijze was op deze doelgroep voorheen het Stappenplan III van 8 januari 1999 van toepassing. Dit Stappenplan III is evenwel met de inwerkingtreding van de Herziene werkwijze ingetrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers dan ook terecht onder de werking van deze Herziene werkwijze gebracht.
2.10 De Herziene werkwijze voorziet niet in een gefaseerde beëindiging van Rva voorzieningen. Blijkens de tekst ervan is de werkwijze, ter vervanging van het stappenplan III van 8 januari 1999, opgesteld om meergenoemde rechtmatig verwijderbare asielzoekers, die reeds enkele jaren de rechtsplicht hebben Nederland te verlaten, doch daaraan geen gevolg hebben gegeven en waarbij de Nederlandse overheid ook geen mogelijkheid zag om hen gedwongen te doen terugkeren of te laten vertrekken naar het land van herkomst, alsnog door middel van een minder trage procedure te stimuleren Nederland te verlaten.
2.11 Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de Rva voorzieningen ingaande 21 november 2002 mochten worden beëindigd. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.12 De rechtbank stelt vast dat het voorliggende geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers onvoldoende medewerking hebben verleend aan hun terugkeer naar Syrië.
Vooropgesteld wordt dat verweerder volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) het oordeel van de IND dat onvoldoende is meegewerkt aan terugkeer marginaal toetst. Vervolgens dient de beslissing van verweerder aangaande de beëindiging van Rva voorzieningen door de rechter marginaal getoetst te worden.
Eisers hebben zich op 14 september 2001 door ondertekening van het zogenoemde BRV 2 formulier bereid verklaard terugkeer activiteiten te ondernemen. Toegezegd is, blijkens dit formulier, dat zij naar de diplomatieke vertegenwoordiging van Syrië zullen gaan om reisdocumenten aan te vragen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eisers samen met mw. Roozen van VWN op 9 oktober 2001 naar een vestiging van het I.O.M. zijn geweest en dat zij zich hebben laten informeren over het aanvragen van een formulier betrekking hebbende op eisers nationaliteitsnummer in Syrië. Blijkens de tot de gedingstukken behorende brief van mw. Roozen van VWN d.d. 15 oktober 2002 is met hulp van VWN in de beginfase van de terugkeerprocedure informatie gevraagd over de mogelijkheid om naar Brussel te gaan om daar de ambassade te bezoeken. Dit bleek evenwel niet mogelijk. In de brief van mw. Roozen wordt dienaangaande vermeld:
" (...)Het W document van de heer Murad geeft immers geen mogelijkheid daartoe, noch was de VD bereid met hem mee te reizen. Wanneer het zo onmogelijk wordt gemaakt voor asielzoekers om een paspoortaanvraag te doen is het niet verwonderlijk dat zij dit niet krijgen.(...)"
Door verweerder 's gemachtigde is betwist noch ontkend dat de gang van zaken rond de onmogelijkheid om naar Brussel af te reizen is geweest als bovenomschreven.
Daaraan is toegevoegd dat dit niet tot de taak van de vreemdelingendienst behoort.
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat eisers om redenen die niet aan hen zijn te wijten niet in de gelegenheid zijn geweest zelf de ambassade in Brussel te bezoeken. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat zij niet lang daarna schriftelijk documenten hebben aangevraagd. Het heeft geruime tijd geduurd voordat het aanvraagformulier voor het verkrijgen van reisdocumenten eindelijk werd ontvangen. Gebleken is dat de procedure ter verkrijging daarvan zich thans in een afrondende fase bevindt.
De rechtbank constateert dat de periode waarin eisers, naar eigen zeggen, hebben gewacht op het aanvraagformulier voor reisdocumenten, bijzonder lang is en dat niet blijkt dat eisers activiteiten hebben ondernomen om de afgifte daarvan te bespoedigen.
Dat neemt niet weg dat eisers wel degelijk terugkeeractiviteiten hebben ondernomen en dat de meest adequate wijze om aan reisdocumenten te komen dan wel om de procedure te bespoedigen, namelijk een bezoek aan de ambassade in Brussel, voor hen bij gebreke van een grensoverschrijdingsdocument en het niet meewerken door de vreemdelingendienst niet mogelijk was. Eisers waren, met andere woorden, op een schriftelijke procedure aangewezen en de rechtbank acht niet op voorhand aannemelijk dat schriftelijke aanmaningen van eisers in de richting van de ambassade in Brussel, indien deze wel waren gedaan, werkelijk zouden hebben geleid tot een zodanige bespoediging van de terugkeerprocedure dat dit voor de opvangverlening door verweerder een factor van betekenis zou zijn geweest.
Op basis van alle voorhanden zijnde gegevens is de rechtbank dan ook tot de slotsom gekomen dat verweerder zich niet in redelijkheid op grond van de door de IND verstrekte gegevens op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet gebleken is dat eisers zich op het vlak van terugkeeractiviteiten voldoende inspanningen hebben getroost.
2.13 Verweerder heeft gelet op het voorgaande de verstrekkingen aan eisers dan ook niet kunnen beëindigen. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.14 De beroepen zijn gegrond.
2.15 De rechtbank acht termen aanwezig voor veroordeling van verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken.
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden beschikkingen van 21 november 2002;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,= en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. F. Sijens, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 21 februari 2003.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen 4 weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 5 maart 2003