ECLI:NL:RBSGR:2003:AF8886

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/77005, 02/75355 COA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.H. Franke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen de beëindiging van Rva-verstrekkingen in het kader van asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Iraanse nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Eiser had op 30 september 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke aanvraag op 23 november 1998 was afgewezen. Eiser heeft vervolgens een verzoek om heroverweging ingediend, dat door de Staatssecretaris van Justitie op 21 januari 2002 werd afgewezen. Eiser stelde beroep in tegen deze afwijzing en voerde aan dat de beëindiging van de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) onterecht was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om heroverweging geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel was en dat het besluit van 21 januari 2002 geen meeromvattende beschikking was in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor was de beëindiging van de verstrekkingen door het COA onrechtmatig, omdat er geen besluit tot beëindiging was genomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde de feitelijke beëindiging van de Rva-verstrekkingen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 3a Wet Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (Wet COA)
reg.nr: AWB 02/77005 COA (beroep)
AWB 02/75355 COA (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1967, van Iraanse nationaliteit, wonende te B, eiser/verzoeker, hierna: eiser
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,
tegen: Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder,
gevestigd te Rijswijk,
gemachtigden: mr. R. van Duffelen.
I. Procesverloop
1. Met ingang van 13 september 2003 heeft verweerder ten aanzien van eiser de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) beëindigd.
2. Bij bezwaarschrift van 30 september 2002 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2002 dit bezwaarschrift doorgestuurd naar deze rechtbank met het verzoek dit bezwaarschrift, aan te merken als beroepschrift, nader in behandeling te nemen. Tevens is op 30 september 2002 door eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt eiser op te nemen in de voorzieningen voor de duur van de bezwaarprocedure. Op 25 oktober 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 5 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft op 30 september 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 23 november 1998 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 8 maart 1999 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 december 2000 gegrond verklaard, waarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
Op 15 augustus 2001 heeft eiser een verzoek om heroverweging van het besluit van 8 maart 1999 ingediend. De Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft dit verzoek bij besluit van 21 januari 2002 met toepassing van artikel 4:6 Awb afgewezen. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is thans bij deze rechtbank en nevenzittingsplaats aanhangig.
III. Standpunten
1. Verweerder stelt dat de verstrekkingen in het kader van de Rva 1997 van rechtswege zijn beëindigd, omdat het besluit van 21 januari 2002 een meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 45 Vw 2000 is. Uitgangspunt van de wetgever was dat iedere beslissing op een asielaanvraag die na 31 maart 2001 is genomen een dergelijke meeromvattende beschikking is. De beslissing op het verzoek om heroverweging heeft tot gevolg dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat daarom de voorzieningen of verstrekkingen eindigen. Nu de beëindiging van de opvangvoorzieningen van rechtswege uit artikel 45 Vw 2000 volgt, roept de beëindiging van deze voorzieningen geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. Er is dus geen sprake van een besluit. Eisers beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Eisers stellen dat de verstrekkingen in het kader van de Rva 1997 ten onrechte zijn beëindigd. Eiser heeft geen aanvraag in de zin van artikel 28 Vw 2000 gedaan, zodat er geen meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 Vw 2000 is genomen. Nu er geen meeromvattende beschikking is genomen, is ingevolge de Rva 1997 het Stappenplan 1999 van toepassing met als gevolg dat één van de voorwaarden voor beëindiging van de voorzieningen is dat er een beschikking tot beëindiging wordt genomen. In dit geval heeft de Vreemdelingendienst geen aanzegging vertrek gedaan, zodat de feitelijke beëindiging van de voorzieningen onrechtmatig is.
IV. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. In artikel 45 Vw 2000 is -voor zover hier van belang- bepaald dat de beschikking, waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg heeft dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA worden beëindigd op de bij of krachtens die wet voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn.
2. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, Wet COA is op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA - voor zover hier van belang - afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 van toepassing. Ingevolge het tweede lid van artikel 3a, Wet COA wordt de handeling van het orgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachten de Wet COA, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. Afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 is op die beschikking van toepassing.
3 Allereerst is aan de orde de vraag of het onderhavige beroep tegen de beëindiging van de Rva-verstrekkingen ontvankelijk is. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of het besluit van 21 januari 2002 een meeromvattende beschikking is in de zin van artikel 45 Vw 2000. Immers indien er een meeromvattende beschikking is genomen, treden de rechtsgevolgen van rechtswege in en is de beëindiging van de verstrekkingen door het COA in beginsel niet op rechtsgevolg gericht. In dat geval is er geen sprake van een besluit waartegen beroep openstaat.
De rechtbank overweegt dat eiser op 15 augustus 2001 een verzoek om heroverweging heeft ingediend van het besluit van 8 maart 1999. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000, maar een verzoek aan verweerder om terug te komen op een eerder onaantastbaar geworden besluit. Gelet hierop is het besluit van 21 januari 2002 geen meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 45 Vw 2000. Nu er geen sprake is van een meeromvattende beschikking is de beëindiging van de verstrekkingen door het COA op rechtsgevolg gericht. Gelet op artikel 3a, tweede lid, COA wordt de beëindiging van de voorzieningen van eiser met een beschikking gelijkgesteld. Tegen de beëindiging kon derhalve beroep worden ingesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
4. Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder de Rva-verstrekkingen feitelijk mocht beëindigen.
De rechtbank is van oordeel dat een feitelijke beëindiging van de Rva-verstrekkingen door verweerder eerst mogelijk is nadat hij een besluit tot beëindiging van die verstrekkingen in de zin van 1:3 Awb heeft genomen, tenzij er een meeromvattende beschikking is genomen in de zin van artikel 45 Vw 2000. Nu er in dit geval, zoals in rechtsoverweging IV.3 is overwogen, geen meeromvattende beschikking is genomen en verweerder geen besluit in de zin van 1:3 Awb heeft genomen, had verweerder niet tot feitelijke beëindiging van de Rva-verstrekkingen van eiser mogen overgaan. Het beroep is derhalve gegrond. De met een beschikking gelijk te stellen feitelijke beëindiging van de Rva-verstrekkingen dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
5. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,- (1 punt voor het beroep, 1 punt voor de indiening van de voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt de met een beschikking gelijkgestelde feitelijke beëindiging van de Rva-verstrekkingen;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
De voorzieningenrechter:
7. wijst het verzoek af;
8. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2003 door mr. B.H. Franke, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Afschrift verzonden op: 7 maart 2003
Conc:AZ
Bp: -
D:C
Tegen deze uitspraak in beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.