ECLI:NL:RBSGR:2003:AF8837

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/9264
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 januari 2003 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, geboren in 1978 en van Soedanese nationaliteit, had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van de opposant niet had verklaard dat hij bepaaldelijk was gevolmachtigd om namens de opposant beroep in te stellen, zoals vereist door artikel 70 van de Vreemdelingenwet 2000.

De opposant heeft op 5 juli 2002 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de openbare zitting op 29 november 2002 heeft de gemachtigde, mr. R.M.J. Lanting, het verzet toegelicht. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de eerdere niet-ontvankelijk verklaring terecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat in dit specifieke geval de gemachtigde van de opposant in de beroepschriften had verklaard dat hij gemachtigd was, wat voldeed aan de eisen van de wet.

De rechtbank heeft in haar motivering aangegeven dat de zittingsplaats Zutphen haar eerdere standpunt had verlaten en dat het sindsdien voldoende was dat expliciet werd verklaard dat de advocaat-gemachtigde gemachtigd was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het verzet gegrond. De uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzet gegrond werd verklaard, werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. Beeren. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: Awb 02/9264
UITSPRAAK
met toepassing van artikel 8:55 Awb in het geding tussen:
A
geboren op [...] 1978
van Soedanese nationaliteit
opposant
gemachtigde: mr R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
geopposeerde.
1. Procesverloop
Namens opposant heeft mr. R.M.J. Lanting bij brief van 5 juli 2002 tijdig verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank, verzonden op 24 mei 2002, waarbij het beroep van opposant van 4 februari 2002 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de gemachtigde van opposant niet heeft verklaard dat hij bepaaldelijk is gevolmachtigd door opposanten om namens hen beroep in te stellen, zoals bedoeld in artikel 70 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op 29 november 2002, waar mr. Lanting verscheen.
2. Motivering
Uitsluitend ter beoordeling staat de vraag of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling van het beroep van 4 februari 2002 is overgegaan.
Opposant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn gemachtigde heeft nagelaten te verklaren bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
Een redelijke toepassing van de wet brengt in dit specifieke geval met zich dat het verzet gegrond wordt verklaard.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
De zittingsplaats Zutphen heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat uit het bepaalde in artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voortvloeit dat een advocaat-gemachtigde bij het instellen van beroep dient te verklaren dat hij door zijn cliënt bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van het beroep.
Niet in geschil is dat opposantens gemachtigde zulks in het onderhavige geval niet heeft verklaard ook niet na de aan hem geboden herstelmogelijkheid.
Deze zittingsplaats heeft vervolgens in het najaar 2002 in navolging van andere zittingsplaatsen haar voornoemde standpunt verlaten. Voldoende wordt sindsdien geacht dat expliciet wordt verklaard c.q. blijkt dat de advocaat-gemachtigde gemachtigd is.
In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van opposanten in de beroepschriften verklaard dat hij gemachtigd is. Daarmee is voldaan aan de uit artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voortvloeiende eis.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Ingevolge artikel 8:55, zevende lid, van de Awb vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Hieruit volgt dat het reeds ingestelde beroep de schorsende werking behoudt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2003 in tegenwoordigheid van M. Beeren als griffier.
Afschrift verzonden op: 14 januari 2003
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.