Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 1857 TWV H
inzake: Stichting A te B, verzoekster, (hierna ook te noemen de werkgeefster),
gemachtigde: mr. S.H.J.M. Roelofs, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna te noemen: de CWI), gevestigd te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigden: mr. J.J.M. van den Boogaard en mr. R.L.N. Ibrahim, beiden werkzaam bij de CWI.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Op 1 november 2002 heeft verzoekster een tewerkstellingsvergunning (twv) aangevraagd ten behoeve van C, geboren op [...] 1972, van Poolse nationaliteit (hierna: de werkneemster). Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Op 8 januari 2003 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2 Verzocht wordt bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster wordt behandeld als ware aan haar een twv verleend ten behoeve van de werkneemster totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in het verweerschrift van 19 februari 2003 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 februari 2003. Ter zitting hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hierbij geldt dat voor het treffen van een voorziening als in dit geval gevraagd, moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen, in verband met de reeds ingetreden rechtsgevolgen van het bestreden besluit, een voorlopige voorziening dient te worden getroffen. Daarbij dient ook te worden beoordeeld of het waarschijnlijk is dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
2.2 Verzoekster heeft op 1 november 2002 ten behoeve van de werkneemster een twv aangevraagd voor de duur van drie jaren. Voorafgaand aan deze aanvraag is aan verzoekster ten behoeve van de werkneemster een twv verleend voor arbeid als "prakticant" voor de periode van 1 september 2000 tot 1 september 2001. In aansluiting hierop is aan verzoekster een twv verleend onder de voorwaarden conform het Convenant Arbeidsvoorziening Zorgsector (hierna: CAZ) en is aan verzoekster ten behoeve van de werkneemster een twv afgegeven voor het verrichten van arbeid als "ziekenverzorgende" voor de periode van 1 december 2001 tot 1 december 2002. Verzoekster is met de werkneemster een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan met ingang van 1 september 2001.
De standpunten van partijen
2.3 De gemachtigde van verzoekster heeft naar aanleiding van het voornemen van verweerder om op verzoeksters aanvraag afwijzend te beslissen, in bezwaar en ter zitting, het volgende aangevoerd. De openstaande vacature voor ziekenverzorgende dient als een structurele arbeidsplaats te worden aangemerkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 11, eerste lid, Wav dient dan voor de maximale termijn van drie jaar een twv te worden verleend. Volgens de memorie van toelichting (MvT) bij voornoemd artikel geldt als uitgangspunt dat wanneer het gaat om vervulling van een structurele arbeidsplaats, de vergunning niet voor kortere duur wordt verleend.
Artikel 11, vierde lid, Wav biedt de mogelijkheid de verlengbaarheid van een tijdelijke twv voor bepaalde categorieën van vreemdelingen of categorieën van werk uit te sluiten. In onderhavige geval wordt niet beoogd een twv verlengd te krijgen, maar is een geheel nieuwe, aan de huidige stand van de arbeidsmarkt te toetsen, aanvraag ingediend, zodat niet artikel 11, vierde lid, Wav, maar het uitgangspunt van artikel 11, eerste lid, Wav dient te gelden. Het CAZ, noch de instemming van verzoekster met de afgifte van een niet-verlengbare tijdelijke twv, sluiten uit dat indien aan de voorwaarden waaronder een twv is verleend is voldaan, een nieuwe twv kan worden verleend. Artikel 11, eerste lid, Wav noopt zelfs tot afgifte van een nieuwe vergunning voor de gevraagde duur. Tenslotte mag, blijkens de parlementaire geschiedenis, de CWI zich alleen dan op de in artikel 9, aanhef en onder g, Wav, neergelegde facultatieve weigeringsgrond beroepen als aangetoond kan worden dat zowel verzoekster als de werkneemster te kwader trouw waren. Daarvan is in het geheel geen sprake geweest.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting, op het volgende standpunt gesteld. De aanvraag kan worden afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder g, Wav in samenhang met het CAZ. De stelling van verzoekster dat blijkens de parlementaire geschiedenis artikel 9, aanhef en onder g, Wav slechts kan worden ingeroepen indien aangetoond wordt dat zowel de werkgever als de betrokken werknemer te kwader trouw waren, wordt niet gevolgd nu hiervoor in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunt is te vinden. Bovendien wordt verzoekster niet verweten op enig moment te kwader trouw te hebben gehandeld. Het CAZ bevat beleidsregels welke ertoe strekken tijdelijk in de tekorten aan verplegend en verzorgend personeel te voorzien door het toelaten van vreemdelingen voor het verrichten van arbeid in deze functies. In verband met het tijdelijke karakter van de toelating ingevolge deze beleidsregels is bepaald dat een twv wordt verleend voor de periode van één jaar, welke daarna nog ten hoogste met een periode van één jaar kan worden verlengd. De beperking van de totale geldigheidsduur van deze vergunningen is ingesteld teneinde te voorkomen dat de vreemdeling na drie jaar rechtmatig verblijf het recht verkrijgt op permanent verblijf in Nederland en een vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, hetgeen in het licht van de doelstelling van deze beleidsregels en het restrictieve toelatingsbeleid tot de Nederlandse arbeidsmarkt als ongewenst wordt beschouwd.
Aangenomen mag worden dat verzoekster de werkneemster heeft tewerkgesteld op een arbeidsplaats die zij vanwege de tekorten aan personeel in de gezondheidszorg niet met prioriteitgenietend aanbod kon vervullen. Dit brengt met zich mee dat bij het verlenen van de bedoelde vergunning reeds sprake was van een structurele arbeidsplaats die tijdelijk door de werkneemster werd opgevuld. De aanvraag wordt dan ook beschouwd als een verlenging van de op 16 november 2001 verleende vergunning, welke is gericht op voortzetting van de tewerkstelling van de werkneemster op dezelfde structurele arbeidsplaats. Weliswaar is het uitgangspunt van de Wav dat voor een structurele arbeidsplaats een twv voor de maximale termijn wordt verleend, maar niet valt in te zien dat de wet zich verzet tegen het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt door middel van een sectorale afspraak zoals het CAZ. Bovendien heeft verzoekster destijds uitdrukkelijk ingestemd met de afgifte van een niet-verlengbare tijdelijke twv. Verweerder stelt zich derhalve op het standpunt dat in de onderhavige zaak niet artikel 11, eerste lid, Wav, maar artikel 11, vierde lid, Wav van toepassing is. Ten aanzien van het rechtskarakter van het CAZ wordt naar de artikelen 5 en 22 van de Wav verwezen. Voorts naar paragraaf 38 van het Uitvoeringsbesluit Wav behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav. Tevens naar paragraaf 8.3 van de Beleidsregels inzake uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. In laatstgenoemde paragraaf is aangegeven dat voor het aantrekken van personeel in de zorgsector de afspraken gelden die met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en sociale partners zijn gemaakt in het kader van het CAZ. De sectorale partijen hebben geen signaal afgegeven dat deze zorgregels moet worden afgeschaft. Er bestaat dus nog voldoende draagkracht.
2.5 Ingevolge artikel 2, eerste lid, Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Bevoegd tot het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen is ingevolge artikel 5, eerste lid, Wav de Minister, die op grond van het tweede lid van artikel 5 Van de Wav deze bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de CWI (zie artikel 1 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen). De weigering van een twv ligt kennelijk in deze bevoegdheden besloten.
2.6 Ingevolge artikel 11, eerste lid, Wav wordt een tewerkstellingsvergunning voor ten hoogste drie jaar verleend.
Ingevolge het vierde lid van artikel 11 kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat voor andere categorieën van werkzaamheden, dan die bedoeld in het tweede of derde lid, een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, niet wordt verlengd.
2.7 Ingevolge artikel 4a van het Besluit uitvoering Wav is (behoudens bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, in casu niet van toepassing) een tewerkstellingsvergunning die voor arbeid voor bepaalde tijd is verleend niet vatbaar voor verlenging.
2.8 Ingevolge artikel 9, aanhef en onder g, Wav kan een tewerkstellingsvergunning onder meer worden geweigerd, indien het een eerder toegelaten vreemdeling betreft voor wie op grond van artikel 11, vierde lid, een niet-verlengbare tijdelijke tewerkstellingsvergunning is verleend en die daarna zijn hoofdverblijf niet ten minste één jaar buiten Nederland heeft verplaatst.
2.9 De CWI heeft met betrekking tot de haar toekomende bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen beleidsregels vastgesteld als bedoeld in artikel 4:81 Awb, te weten de Beleidsregels inzake uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels).
2.10 In paragraaf 8.3, aanhef en onder 3, Zorgsector, van de Beleidsregels, zijn de afspraken neergelegd die de partijen bij het CAZ hebben gemaakt over de tijdelijke toelating van verpleegkundigen en verzorgenden van buiten de Europese Unie. Deze afspraken worden door de CWI als beleidsregels bij de uitvoering van de Wav in de zorgsector gehanteerd, aldus deze paragraaf. Ingevolge deze afspraken wordt een vergunning verleend voor maximaal één jaar -te verlengen met maximaal één jaar- onder de voorwaarden dat de werkgever aantoonbaar voldoende wervings- en scholingsinspanningen verricht alsmede inspanningen verricht om de uitstroom van personeel tegen te gaan, zodat na de periode van twee jaar de vreemdeling vervangen kan worden door prioriteitgenietend aanbod. Verlenging van de vergunning is na twee jaar derhalve niet mogelijk. De vreemdeling dient ten minste één jaar zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben verplaatst voordat een werkgever een nieuwe aanvraag om een tewerkstellingsvergunning voor deze vreemdeling kan indienen.
Parlementaire geschiedenis
2.11 Artikel 11 van de Wav is met ingang van 23 november 2000 gewijzigd (TK 1999-2000, 27 022, nrs. 1-2). Door toevoeging van een vierde lid kan in meer gevallen worden bepaald dat de vergunning niet voor verlenging vatbaar is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een einde worden gemaakt aan de situatie dat een werkgever eerst een vergunning vraagt voor tijdelijke tewerkstelling van een vreemdeling en pas wanneer de vreemdeling aan de desbetreffende functie-eisen voldoet verlenging vraagt van die vergunning (en voor de wijziging ook verkreeg). De tijdelijke tewerkstellingsvergunning heeft hiermee onbedoeld de functie gekregen van een soort proefperiode. Indien de werkgever bij de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning expliciet aangeeft dat het een tijdelijke vacature betreft, is het ook alleszins redelijk dat de tewerkstelling van de vreemdeling ook beperkt blijft tot de door de werkgever opgegeven periode (memorie van toelichting, TK 1999-2000, 27 022, nr. 3).
2.12 Bij amendement van 24 mei 2000 (TK 1999-2000, 27 022, nr. 6) is voorgesteld aan artikel 9 Van de Wav een facultatieve weigeringsgrond toe te voegen zoals hiervoor geformuleerd onder g. Blijkens de toelichting bij dit amendement kan hiermee worden voorkomen dat een vreemdeling die tijdelijk tot de Nederlandse arbeidsmarkt is toegelaten, via een nieuwe aanvraag om een tewerkstellings-vergunning alsnog structureel tot de Nederlandse arbeidsmarkt wordt toegelaten. Met de bepaling dat het hoofdverblijf ten minste één jaar buiten Nederland moet zijn verplaatst, wordt de periode van drie jaar waarin een vreemdeling een verblijfsvergunning moet hebben gehad voordat hij recht heeft op de aantekening "Arbeid is vrij toegestaan" (art. 4, tweede lid onder b Wav), onderbroken.
2.13 In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 mei 2000 (TK 1999-2000 27 022, nr. 10), waarin onder meer wordt ingegaan op voornoemd amendement wordt opgemerkt dat het wijzigingsvoorstel erop is gericht om (malafide) werkgevers de simpele truc te ontnemen om structurele arbeidsplaatsen bij de aanvraag voor tewerkstellingsvergunningen ten onrechte te doen voorkomen als tijdelijke arbeidsplaatsen en aldus voor zich zelf de mogelijkheid te creëren om vreemdelingen een aanzienlijk langere tijd dan de wettelijke proeftijd "op proef" te kunnen houden. Bekijkt men deze zaak van de kant van de werknemer, dan is het inderdaad mogelijk dat een andere werkgever voor diezelfde werknemer weer een tewerkstellingsvergunning aanvraagt, waardoor die werknemer zijn legale tewerkstelling in Nederland kan voortzetten. Als die werknemer aldus gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar de beschikking houdt over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland vestigt, verkrijgt die vreemdeling (...) de aantekening "arbeid vrij toegestaan" op zijn verblijfsdocument. In tegenstelling tot de leden van de SGP-fractie acht de Minister dit uitdrukkelijk door de wetgever beoogde gevolg (in het algemeen) geen ongewenste situatie.
Het vorenstaande gaat uit van de bonafide werknemer. Anders wordt het, aldus de Minister, wanneer er sprake zou zijn van een "opzetje" tussen werkgevers en werknemer gericht op het verkrijgen van vrije toegang op de arbeidsmarkt van de vreemdeling/werknemer. In een dergelijk geval is de Minister met de leden van de SGP-fractie van mening dat vermeden moet worden, dat tijdelijke toegang wordt omgezet in structurele toegang. Het amendement van de SGP-fractie kan hier naar de mening van de Minister een nuttige bijdrage aan leveren. Het facultatieve karakter van de bepaling brengt met zich mee dat de onderhavige bepaling bij uitstek kan worden toegepast in de hiervoor omschreven situatie waarin arbeidsvoorziening kan aantonen dat er sprake is van kwade trouw van zowel de werkgever als de werknemer.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt
2.14 De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien van het bestreden besluit als volgt.
Verweerder heeft de gevraagde vergunning geweigerd op grond van artikel 9, aanhef en onder g, Wav, in samenhang met paragraaf 8.3 van de Beleidsregels. Onder punt 4 van de pleitnotitie die verweerder ter zitting heeft overgelegd is verweerder van mening dat voor het standpunt van verzoekster, dat blijkens de parlementaire geschiedenis artikel 9, aanhef en onder g, Wav slechts kan worden ingeroepen indien aangetoond wordt dat zowel de werkgever als de werknemer te kwader trouw waren, in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunt is te vinden. Hiermee heeft verweerder de duidelijke bewoordingen van de Minister in zijn brief van 26 mei 2000 aan de Tweede Kamer miskend. Nu verweerder, zoals ook ter zitting één en andermaal is verklaard, van kwade trouw van de kant van werkgeefster noch werkneemster sprake acht en dit evenmin anderszins is gesteld of gebleken, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de bevoegdheid de twv te weigeren op grond van artikel 9, aanhef en onder g, Wav in redelijkheid geen gebruik kunnen maken.
2.15 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat van een situatie van kwade trouw die de Minister voor ogen stond, moeilijk sprake kan zijn nu in dit geval de situatie die het nieuwe artikel 11, vierde lid, Wav beoogde te voorkomen, zich niet voordoet. Immers er is geen sprake van een werkgever die een arbeidsplaats heeft gepresenteerd als een tijdelijke en die later op basis van een verlengingsaanvraag alsnog een structurele twv verzoekt. Eerder het tegendeel is in casu het geval nu de werkgever, hoewel sprake was van een structurele arbeidsplaats waarvoor met de werkneemster een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is afgesloten met ingang van 1 september 2001, op basis van de afspraken in het CAZ, die als beleid in het kader van artikel 11, vierde lid jo. artikel 4a van het Besluit Wav hebben te gelden, de bedoelding van artikel 11, vierde lid, Wav ten spijt, eerst met een tijdelijke twv genoegen heeft moeten nemen.
2.16 Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit voorts op het standpunt dat de Wav zich er niet tegen verzet dat op het uitgangspunt van deze wet dat voor een structurele arbeidsplaats een twv voor de maximale periode van drie jaar wordt verleend, door middel van het CAZ, door middel van beleid derhalve, een uitzondering kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat de verlening van tijdelijke twv's in het kader van het CAZ, de verlening van een twv voor maximaal drie jaar op grond van artikel 11, eerste lid, Wav, uitsluit. In de tekst van de Wav noch in de parlementaire geschiedenis is voor deze opvatting van verweerder steun te vinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijft naast de mogelijkheid van verlening van tijdelijke twv's op voet van artikel 11, vierde lid, Wav, de mogelijkheid van verlening van een twv voor drie jaren op grond van artikel 11, eerste lid, Wav, onverminderd bestaan. De wijze waarop de werkgever zijn aanvraag onderbouwt speelt hierbij een belangrijke rol. Door middel van het CAZ kan van dit wettelijke systeem niet worden afgeweken. De door verweerder geformuleerde doelstelling van het CAZ, te weten voorkomen dat de vreemdeling na drie jaar rechtmatig verblijf het recht verkrijgt op permanent verblijf in Nederland en een vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, hetgeen gelet op deze beleidsregels en het restrictieve toelatingsbeleid tot de Nederlandse arbeidsmarkt als ongewenst wordt beschouwd, vormt voorts geen zelfstandige weigeringsgrond in aanvulling op de wettelijke weigeringsgronden voor de afwijzing van de aanvraag van een twv op grond van artikel 11, eerste lid, Wav. Zoals eerder is geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank ´s Gravenhage, nevenvestigingsplaats Haarlem op 6 februari 1998, AWB 97/5650, RV 1998/72, is het aan de wet ten grondslag liggende uitgangspunt van het restrictieve karakter van het toelatingsbeleid uitgewerkt in de imperatieve en facultatieve weigeringsgronden van de artikelen 8 en 9 van de Wav. Het uitgangspunt als zodanig kan geen grond voor weigering van de betreffende vergunning vormen.
2.17 Ook in dit verband acht de voorzieningenrechter de duidelijke bewoordingen van de Minister in zijn eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer van doorslaggevende betekenis. De indiener van het amendement was het er om te doen de periode waarin een vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad te onderbreken zodat geen recht op de aantekening "arbeid vrij toegestaan" ontstaat. Anders dan de indiener van het amendement acht de Minister het uitdrukkelijk door de wetgever beoogde gevolg, dat een werknemer nadat hij drie jaar onafgebroken de beschikking heeft gehad over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning, de aantekening "arbeid vrij toegestaan" krijgt, geen ongewenste situatie. Dit is alleen anders indien sprake is van eerderbedoelde kwade trouw. De Minister onderkent dat in een sector waar prioriteitgenietend aanbod schaars is (thans) de CWI weinig mogelijkheden heeft om een aanvraag van (in het voorbeeld van de Minister) een collega werkgever voor een twv voor dezelfde werkneemster, te weigeren. Niet valt in te zien waarom dat in casu anders zou zijn.
2.18 Uit voorgaande volgt dat de afwijzing van het verzoek van de werkgeefster tot verlening van een twv op voet van artikel 11, eerste lid, Wav niet berust op een deugdelijke motivering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit om deze reden niet in stand kunnen blijven. Nu voorts niet is gebleken dat de gevraagde vergunning kan worden geweigerd op grond van één van de andere weigeringsgronden die in de artikelen 8 en 9 van de Wav worden genoemd, kan niet worden uitgesloten dat de gevraagde twv zal (moeten) worden verleend. Met name is door verweerder niet bestreden dat in de zorgsector nog altijd geen prioriteitgenietend aanbod beschikbaar en is door verweerder niet bestreden dat door verzoekster voldoende inspanningen zijn gepleegd om de betreffende arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod te vervullen.
2.19 Onder voornoemde omstandigheden dient het belang van verzoekster om (weer) gebruik te kunnen maken van de door haar reeds ingewerkte werkneemster die reeds sedert 1 september 2001 beschikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder, om in het licht van de doelstelling van het CAZ, te voorkomen dat de vreemdeling mogelijk na drie jaar rechtmatig verblijf het recht verkrijgt op permanent verblijf in Nederland en een vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Er is derhalve aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als onder 3.2 nader omschreven.
2.20 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.21 De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat verweerder aan verzoekster het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad € 218,- zal vergoeden.
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 draagt verweerder op verzoekster te behandelen als ware aan haar een tewerkstellingsvergunning verleend ten behoeve van C, geboren [...] 1972, van Poolse nationaliteit, tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van 8 maart 2003 heeft beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet voldoen;
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht
ad € 218,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2003, in tegenwoordigheid van mr. H. Ciblak als griffier.
afschrift verzonden op: 5 maart 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.