RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] 1961,
van Surinaamse nationaliteit,
IND dossiernummer 0202.20.4044,
gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE ZAKEN,
(Visadienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1.1 Op 29 juni 2001 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Paramaribo een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging bij haar zuster B (hierna: referente) ingediend. Bij beschikking van 11 maart 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 2 april 2002 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 1 oktober 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 10 oktober 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 12 december 2002 behandeld. Eiseres is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is referente verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat door eiseres niet is voldaan aan de vereisten als bedoeld in artikel 3.24 Vb 2000.
De feitelijke gezinsband van eiseres met referente moet verbroken worden geacht. Referente heeft zich uit het gezin met eiseres losgemaakt en heeft zich in 1998 zelfstandig in Nederland gevestigd. Door het gaan samenwonen met haar partner heeft referente een nieuw gezin gesticht. Derhalve behoort eiseres feitelijk niet meer tot het gezin van referente.
Achterlating van eiseres in Suriname betekent geen onevenredige hardheid, omdat geen sprake is van zeer bijzondere individuele omstandigheden die tot het gevolg hebben dat achterlating van eiseres een schrijnende situatie zou opleveren. Eiseres heeft zich vanaf het moment van referentes vertrek naar Nederland in 1998 zoals van haar verwacht mag worden deels zelfstandig en met hulp van anderen staande kunnen houden in Suriname. Niet valt in te zien waarom de situatie nu anders zou zijn. Overigens is gebleken dat er nog overige familieleden en kennissen in Suriname woonachtig zijn die eiseres zouden kunnen ondersteunen en verzorgen. Ook de andere, eveneens visueel gehandicapte zuster van eiseres is in staat zich zelfstandig staande te houden.
Nu, gelet op het vorenstaande, de bevoegdheid ontbreekt de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen, komen de vraag of aan de overige voorwaarden is voldaan en de vraag of verweerder gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid niet aan de orde.
De weigering om aan eiseres verblijf toe te staan, betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. In dit geval is geen sprake van een familie- of gezinsleven tussen eiseres en referente. Van een dergelijke relatie waarin sprake is van de "more than emotional ties" is niet gebleken.
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan haar een machtiging tot voorlopig verblijf dient te worden afgegeven. Zij voert daartoe het volgende aan.
Eiseres maakt deel uit van een gezin met zes kinderen. De ouders van eiseres zijn overleden, evenals een van de drie broers. Van de overige twee broers heeft een broer de Nederlandse en een broer de Surinaamse nationaliteit. Met laatstgenoemde broer is geen contact meer. Daarnaast heeft eiseres twee zusters: referente, die in Nederland woont, en de in Suriname wonende C, die net als eiseres blind is. C, is ouder dan eiseres, heeft meer opleiding en heeft een ruimere kring van maatschappelijke zorgverlening, in tegenstelling tot eiseres. Zij is introverter en leeft in een groter sociaal isolement. Beide zusjes worden financieel onderhouden door referente. Tevens is er regelmatig telefonisch contact geweest tussen referente en eiseres.
Referente heeft in Nederland een eigen gezin gesticht, doch heeft, alvorens in 1998 naar Nederland te komen, met eiseres een hechte band onderhouden. Juist deze bijzondere band - die omschreven kan worden als een meer dan gebruikelijke emotionele band - leidt tot de wens van eiseres om zich in Nederland bij referente te voegen en maakt dat afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van het beleid, verweerders inherente afwijkingsbevoegdheid dan wel artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. De visuele handicap van eiseres speelt hierbij tevens een rol.
Tot slot is eiseres van mening dat zij op haar mvv-aanvraag had dienen te worden gehoord en dat derhalve het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Eiseres had in de gelegenheid moeten worden gesteld om ten aanzien van haar motieven en de bij haar bestaande nood te worden gehoord. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met het uitsluitend horen van referente.
4.1 Blijkens B1/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
4.2 Krachtens artikel 13 Vw 2000 geldt als uitgangspunt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts wordt ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4.3 Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4.4 Uit artikel 3.24 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) blijkt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder een beperking verband houdend met gezinshereniging kan worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw 2000 dan de echtgeno(o)t(e), de al dan niet geregistreerde partner of het minderjarige kind. Deze zogenaamde verruimde gezinshereniging is mogelijk indien de vreemdeling feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst onevenredige hardheid betekent.
4.5 De criteria van het beleid ten aanzien van verruimde gezinshereniging zijn nader omschreven in hoofdstuk B2/8 Vc 2000. De aanvraag van eiseres dient aan de criteria van dit beleid te worden getoetst.
4.6 Ten aanzien van de feitelijke gezinsband als bedoeld in artikel 3.24, onder a, Vb 2000 overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze verbroken moet worden geacht vanaf het moment in 1998 dat referente naar Nederland is vertrokken met achterlating van eiseres in Suriname. Referente heeft in Nederland een eigen gezin gesticht, hetgeen van de zijde van eiseres niet is bestreden. Het enkele feit dat eiseres financieel wordt onderhouden door referente en dat regelmatig telefooncontact plaatsvindt, is onvoldoende om het bestaan van een feitelijke gezinsband aan te nemen.
4.7 Ingevolge B2/8.5 Vc 2000 is er sprake van onevenredige hardheid in die gevallen waarin door bijzondere omstandigheden de algemene belangen, die zijn gediend met een restrictief toelatingsbeleid, niet opwegen tegen de belangen van de vreemdeling bij verblijf in Nederland bij de hier gevestigde familieleden. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn indien sprake is van een of meer bijzondere omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.
4.8 De door eiseres gestelde omstandigheid dat zij een zeer hechte band met referente heeft opgebouwd is niet zodanig bijzonder dat geoordeeld moet worden dat verweerder zich in verband daarmee niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar achterlating in Suriname geen onevenredige hardheid betekent als bedoeld in artikel 3.24, onder b, Vb 2000. Ook overigens heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die tot gevolg hebben dat haar achterlating een schrijnende situatie oplevert. Ter zitting is gebleken dat eiseres nog steeds in één woning samenwoont met haar zuster C en met een vriendin en haar dochter. Blijkbaar heeft eiseres zich, ondanks haar visuele handicap, vanaf het vertrek van referente in 1998 tot nu toe staande weten te houden met de hulp van anderen en met financiële ondersteuning van referente.
4.9 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.10 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de relatie tussen eiseres en referente niet kan worden aangemerkt als familie- of gezinsleven, omdat van "more than normal emotional ties" niet is gebleken.
De rechtbank verenigt zich niet met dat standpunt. Niet in geschil is dat eiseres en referente zussen zijn; reeds daarom bestaat tussen hen een als familie- of gezinsleven aan te merken betrekking.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding het beroep uitsluitend om die reden gegrond te verklaren, en overweegt als volgt.
Van inmenging in de zin van artikel 8 EVRM is geen sprake. Het besluit van verweerder om geen machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de overkomst van eiseres te verlenen strekt er niet toe deze een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde.
4.11 Evenmin is sprake van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden dat uit het recht op het respect voor dat familie- of gezinsleven voor verweerder de positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van de overkomst van eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de band tussen eiseres en referente zo bijzonder is, dat moet worden aangenomen dat van een de normale emotionele banden tussen zusters onderling overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is. Voorts is gesteld noch gebleken dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit objectieve belemmeringen bestonden het familie- of gezinsleven in Suriname uit te oefenen.
4.12 Ook overigens zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die tot het oordeel moeten leiden dat verweerder in dit geval gebruik had dienen te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.13 Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Op 28 augustus 2002 heeft een hoorzitting bij de ambtelijke commissie plaatsgevonden, alwaar de gemachtigde van eiseres en referente zijn verschenen teneinde een toelichting te geven op de aanvraag van eiseres. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting van deze rechtbank opgemerkt dat eiseres ten onrechte bij dat gehoor niet aanwezig heeft kunnen zijn, omdat in de uitnodiging voor de hoorzitting erop wordt gewezen dat "de persoon op wie het bezwaar betrekking heeft het niet is toegestaan in verband met het gehoor naar Nederland af te reizen". De rechtbank overweegt dat, indien het horen in persoon voor eiseres zo belangrijk was, het op de weg van de gemachtigde van eiseres dan wel referente had gelegen dit tijdens het gehoor bij de ambtelijke commissie op 28 augustus 2002 naar voren te brengen. Op geen enkel moment is echter de wens van eiseres om in persoon te worden gehoord kenbaar gemaakt.
4.14 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
4.15 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van H. Blekkenhorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 5 maart 2003