ECLI:NL:RBSGR:2003:AF8152

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/7833
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezinsband bij aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres, A, geboren in 1935, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar twee kleindochters, B en C, van Afghaanse nationaliteit. De aanvraag was gedaan door referent D, de zoon van eiseres, die in Nederland verblijft. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het standpunt dat de gezinsband tussen eiseres en referent verbroken was, omdat referent zes jaar in Rusland had verbleven en slechts kort bij zijn moeder had gewoond na zijn terugkeer naar Afghanistan.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderzocht of de gezinsband tussen eiseres en referent daadwerkelijk was hersteld. De rechtbank wees op de omstandigheden waaronder referent zijn studie in Rusland had afgerond en zijn terugkeer naar Afghanistan, waar hij weer bij zijn moeder ging wonen. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het besluit van verweerder niet deugde, omdat niet alle relevante factoren waren meegewogen. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit voor vernietiging in aanmerking kwam.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en werd de Staat aangewezen als de rechtspersoon die het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten omtrent gezinshereniging en de noodzaak om alle relevante omstandigheden in overweging te nemen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/7833
Datum uitspraak: 10 april 2003
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1935,
mede namens haar twee kleindochters
B, geboren op [...] 1993,
en C, geboren op [...] 1994,
van Afghaanse nationaliteit,
eiseres,
referent D,
gemachtigde mr. Y.G.F.M. Coenders,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. T. Kuijpers.
Het procesverloop
Op 17 oktober 1997 heeft referent, zoon van eiseres, bij de korpschef van de regiopolitie Utrecht verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres en haar twee kleindochters.
Tegen het uitblijven van een besluit omtrent de afgifte van de mvv is namens eiseres bij bezwaarschrift van 3 maart 1998, aangevuld bij brieven van 10 juli 1998 en 30 december 1998, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 januari 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij brief van 31 januari 2000 heeft referent tegen het besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 2 april 2001 is het beroep gegrond verklaard en is bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
Op 28 januari 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit.
Bij beschikking van 29 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft het niet tijdig beslissen op de aanvraag en het bezwaarschrift voor het overige ongegrond verklaard.
Het beroep van 28 januari 2002 wordt geacht te zijn gericht tegen de beschikking van 29 januari 2002.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 februari 2003. Namens eiseres is verschenen de referent D bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Als tolk is verschenen M.Mehmet Doust.
De vaststaande feiten
1. Eiseres verblijft sedert juli 2000 samen met twee kleindochters in Oezbekistan in afwachting van de verlening van een mvv. Eiseres heeft de zorg over haar twee kleindochters aangezien de vader van de meisjes, een broer van referent, in Afghanistan is verdwenen en de moeder overleden is.
Daarvoor hebben eiseres en haar kleindochters enige tijd in Turkmenistan verbleven nadat zij uit Afghanistan zijn gevlucht. Eiseres heeft geen verblijfsrecht in Oezbekistan.
Eiseres heeft verzocht om in aanmerking toe komen voor een verblijfsvergunning in het kader van (verruimde) gezinshereniging danwel het ouderenbeleid. Zij wenst te verblijven bij haar zoon, referent, die in Nederland verblijft en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel.
Standpunten van partijen
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv op grond van het algemene beleid inzake verruimde gezinshereniging. De feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken nu referent voor zijn studie zes jaar in Rusland heeft verbleven. Bovendien beschikt referent niet over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder stelt voorts in het verweerschrift dat de gezinsband tussen eiseres en referent niet is hersteld nu referent na zijn studie in Rusland slechts zes maanden bij zijn moeder heeft gewoond voordat hij naar Nederland vluchtte.
Eiseres komt evenmin in aanmerking voor verlening van een mvv op grond van het ouderenbeleid nu referent niet voldoet aan het middelenvereiste.
Voorzover de aanvraag is bedoeld als een aanvraag voor een mvv voor een medische behandeling hier te lande is verweerder van mening dat onvoldoende is aangetoond dat eiseres niet in Oezbekistan kan worden behandeld en voorts dat niet is aangetoond hoe de financiering van haar behandeling hier in Nederland is geregeld.
3. Namens eiseres is aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip van de aanvraag danwel aan het recht dat gold ten tijde van de gegrondverklaring van het eerste beroep. Verweerder had derhalve gebruik moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid.
Voorts heeft verweerder ten onrechte in de bestreden beslissing geen rekening gehouden met het feit dat de gezinsband tussen eiseres en referent is hersteld na zijn terugkeer in Afghanistan.
Ten onrechte wordt referent het middelenvereiste tegengeworpen, hij heeft er alles aan gedaan om aan het middelenvereiste te voldoen. Thans bevindt zijn studie geneeskunde zich in de laatste fase, hij is bezig zijn co-schappen te lopen.
Voorts zijn er klemmende redenen van humanitaire aard waarom eiseres in het bezit moet worden gesteld van een mvv, zij leidt in Oezbekistan een zwervend bestaan en haar medische situatie is verslechterd.
Voorts verwijst eiseres naar de extreem lange duur van de procedure, verweerder heeft zich aan geen enkele termijn gehouden.
De beoordeling
4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
5. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) moeten vreemdelingen, die zich naar Nederland begeven voor een verblijf aldaar van langer dan drie maanden, voor toegang tot Nederland in het bezit zijn van een geldig paspoort dat is voorzien van een geldige mvv. De aanvraag om een mvv dient te worden getoetst aan dezelfde criteria als die welke gelden ten aanzien van een verblijfsvergunning, nu eiseres verblijf in Nederland voor een periode langer dan drie maanden beoogt in het kader van gezinshereniging.
6. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier, zoals bedoeld in artikel 14 Vw 2000, kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid, Vw 2000. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking, verband houdende met het verblijfsdoel 'verruimde gezinshereniging’, wordt verleend, zijn nader uitgewerkt in de artikelen 3.24 en 3.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De vereisten voor de (verruimde) gezinshereniging zijn uitgewerkt in paragraaf B2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De vereisten voor verblijf van vreemdelingen van 65 jaar en ouder zijn uitgewerkt in paragraaf B2/10 van de Vc 2000.
In dit beleid is vastgelegd dat voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen gezinsleden die feitelijk behoren tot het gezin van degene bij wie verblijf wordt beoogd, voorzover hun achterlating een onevenredige hardheid zou betekenen.
7. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de gezinsband is verbroken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres verbroken moet worden geacht ten tijde van zijn studie in Rusland. Verweerder is echter voorbij gegaan aan het door eiseres gestelde dat de gezinsband hersteld is. Ter zitting en in het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het mogelijk is dat een gezinsband hersteld wordt, maar dat dan moet worden bezien hoe lang de gezinsband verbroken is geweest en hoe lang de tijd van samenwoning na verbreking is geweest.
Voorts blijkt ook uit de jurisprudentie dat een verbroken gezinsband onder omstandigheden hersteld kan worden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in onderhavig geval de duur van de samenwoning na de verbreking te kort is geweest om tot de conclusie te kunnen komen dat herstel van de gezinsband heeft plaatsgevonden.
8. Referent stelt dat hij de gezinsband vrijwillig hersteld heeft nu hij in januari 1996, na afloop van zijn studie in Rusland, weer bij zijn moeder, eiseres, is gaan wonen totdat hij in november 1996 door de Mudjahedin werd gearresteerd en gevangen genomen als gevolg waarvan hij zijn land heeft moeten verlaten. Referent heeft derhalve na 10 maanden het gezin onder dwang en onvrijwillig moeten verlaten.
Referent heeft ook verklaard dat zijn moeder en familie de laatste drie jaar van zijn studie in Rusland mede hebben betaald en dat hij gedurende zijn studie elk jaar in de vakantie terug ging naar zijn moeder in Afghanistan hetgeen heeft bijgedragen aan herstel van de gezinsband.
9. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval niet dan wel onvoldoende is onderzocht of sprake is van herstel van de gezinsband tussen referent en eiseres.
Meegewogen dient te worden de stelling dat referent tijdens zijn studie elk jaar tijdens de vakantie terugkeerde naar Afghanistan en er tot op zekere hoogte (financiële) banden zijn blijven bestaan die mede gericht zijn geweest op (beoogd) herstel van de gezinsband na afloop van de studie van referent en dat referent en eiseres, na verbreking van de gezinsband, gedurende een periode van 10 maanden weer bij elkaar zouden hebben gewoond. Tevens acht de rechtbank zwaarwegend dat de scheiding tussen eiseres en referent in november 1996 niet het gevolg is geweest van een vrije en bewuste keuze van referent, maar dat deze geheel onvrijwillig heeft plaatsgevonden, namelijk door eerdergenoemde gevangenneming van referent, hetgeen in een oorzakelijke relatie staat tot diens vluchtelingschap. Vanwege het vluchtelingschap van referent zijn er voorts objectieve belemmeringen voor uitoefening van het gezinsleven in Afghanistan. Tot slot is van belang dat, gelet op de Afghaanse cultuur, referent na zijn terugkeer als hoofd van het gezin kon worden gezien en zijn verantwoordelijkheid voor zijn moeder en nichtjes heeft genomen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond hiervan niet onaannemelijk dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent zou zijn hersteld.
11. Aangezien niet alle voornoemde factoren (kenbaar) zijn meegewogen, ontbreekt in het besluit een deugdelijke motivering, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet op het vorenoverwogene hoeven de verdere gronden geen bespreking.
12. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 29 januari 2002 geheel;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiseres € 109,00 te betalen ter vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2003 in tegenwoordigheid van M.H. Zijm als griffier.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.