ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7908

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/17881
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning asiel voor minderjarige vreemdeling

In deze zaak gaat het om een minderjarige eiser, afkomstig uit Somalië, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser, die tien jaar oud en zwaar astmatisch is, werd door zijn begeleidster op een station achtergelaten en kwam vervolgens bij zijn tante terecht. Deze heeft enkele dagen later een aanvraag om asiel ingediend. De rechtbank overweegt dat de terugtrekking van de begeleidster als zaakwaarnemer geen reden is om aan te nemen dat de aanvraag niet rechtsgeldig was. De rechtbank wijst erop dat er nog geen voogdijregeling was getroffen en dat de belangen van het kind voorop moeten staan, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

De rechtbank constateert verder dat eiser tijdens de AC-procedure geen rechtshulp heeft gehad. Hoewel er een advies van de SRA was, ging dit niet in op de inhoudelijke aspecten van de zaak. Eiser had geen begeleider en kon zijn verhaal niet onderbouwen met verklaringen van familieleden. Dit gebrek aan ondersteuning en de afwezigheid van een rechtshulpverlener hebben geleid tot een situatie waarin de zorgvuldigheid van het verhoor in het geding is. De rechtbank concludeert dat het verhoor onder deze omstandigheden niet aan de eisen van zorgvuldigheid voldoet.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--. De uitspraak is gedaan door mr. H. Ollermann en openbaar uitgesproken op 10 april 2003.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/17881 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Intergratie, verweerder, gemachtigde mr. P.C. Mostert, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] december 1992 en dat hij de Somalische nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert onbekende datum als vreemdeling in Nederland. Op 18 maart 2003 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft op 20 maart 2003 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eisers gemachtigde heeft zich in zijn zienswijze met klem er tegen verzet dat zijn cliënt ondanks zijn jeugdige leeftijd in de AC-procedure wordt gehoord en heeft geweigerd aan die procedure zijn medewerking te verlenen. Bij besluit van 21 maart 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw 2000 tot gevolg heeft dat eiser Nederland dient te verlaten.
2. Bij schrijven van 21 maart 2003 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 april 2003. Eiser is bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit in het licht van de daartegen aangedragen gronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser is afkomstig uit B te Somalië en behoort tot de Daware bevolkingsgroep. Namens eiser is aangevoerd dat zijn asielaanvraag niet geschikt is voor afdoening binnen de AC-procedure. Gezien de jeugdige leeftijd van eiser en het gegeven dat hij alleen is, mag eiser met het oog op de noodzakelijk zorgvuldigheid niet binnen het AC-traject gehoord worden.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de van de zijde van aangevoerde argumenten geen reden geven om aan te nemen dat vreemdeling niet op het aanmeldcentrum (hierna: AC) had mogen worden gehoord of dat de beslissing die op diens aanvraag is gevolgd niet op zorgvuldige wijze binnen de AC-procedure genomen had kunnen worden. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat het horen van (begeleide of alleenstaande) minderjarige asielzoekers onder de twaalf jaar past in het beleid, zoals dat sedert enige jaren geldt en is neergelegd in hoofdstuk C5/24.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en dat de gevolgde procedure voldoet aan de gestelde randvoorwaarden, dat het horen plaatsvindt door in de omgang met kinderen gespecialiseerde ambtenaren en dat de hoorruimte kindvriendelijk is ingericht.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de gedingstukken, waaronder het verslag van het eerste gehoor, komt naar voren dat eiser, die (net) tien jaar oud en zwaar astmatisch is, zich tijdens zijn reis naar Nederland zo ziek voelde, dat hij over die reis weinig weet te vertellen. Eiser zou door zijn begeleidster op een station zijn achtergelaten en zou na de nodige ontberingen zijn terechtgekomen bij zijn tante. Deze heeft enige dagen later voor hem een aanvraag om verblijfsvergunning asiel ingediend en ondertekend. Tot dat laatste was eiser ingevolge TBV 2001/33 wegens zijn jeugdige leeftijd niet zelf bevoegd.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat de omstandigheid dat genoemd familielid zich vervolgens kort na indiening van die aanvraag als zaakwaarnemer heeft teruggetrokken en te kennen heeft gegeven geen verantwoordelijkheid voor eiser te willen aanvaarden, voor verweerder geen reden heeft behoeven te zijn om aan te nemen dat daarmee niet langer sprake was van een rechtsgeldige aanvraag. Een dergelijke benadering zou immers, in aanmerking genomen bovendien dat ten behoeve van eiser nog geen (voorlopige) voogdijregeling was tot stand gekomen, een weinig voor de hand liggende zijn. Zulks nog daargelaten hoe die benadering zich zou verhouden tot artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 (Trb 1990/170), welke bepaling voorschrijft dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
Ook aan de omstandigheid dat in het onderhavige geval geen wettelijke vertegenwoordiger valt aan te wijzen die een voor het instellen van beroep vereiste volmacht kan hebben afgegeven ziet de rechtbank, om redenen die voor zich spreken, voorbij.
5. De rechtbank overweegt verder dat eiser het tijdens de AC-procedure in wezen heeft moeten stellen zonder rechtshulpverlener. Weliswaar is er van de zijde van de SRA (op voorhand) een zwaarwegend advies opgesteld alsook een reactie op verweerders voornemen tot afwijzing van de aanvraag, maar beide geschriften gaan niet in op de inhoudelijke kant van de zaak doch zijn procedureel van aard. De aangevoerde argumenten stemmen overeen met de principiële bezwaren die het SRA ertoe hebben doen besluiten niet langer mee te werken aan het horen van ama’s onder de 12 jaar op het AC.
Bij de gehoren zelf heeft eiser elke ondersteuning gemist. Eiser kon niet terugvallen op een begeleider. Een situatie waarin een relaas kan worden geverifieerd of gecomplementeerd aan de hand van verklaringen van meereizende familieleden, deed zich in eisers geval niet voor.
Niet van belang ontbloot is verder dat wegens afwezigheid van een rechtshulpverlener geen gebruik is gemaakt van de in de AC-procedure bestaande mogelijkheden van voorbereiding en nabespreking.
Correcties en aanvullingen op de verslagen zijn niet opgesteld, hetgeen - gelet op de omstandigheid dat eiser er geheel alleen voor stond - geen verbazing kan wekken. Uit het verslag van het nader gehoor komt verder naar voren dat eiser een aantal hem gestelde vragen niet of niet geheel heeft begrepen en dat hij op menige vraag reageert met de opmerking dat hij dit niet weet omdat hij ziek was. De antwoorden van eiser, ook op de vragen naar aanleiding van het geweld waar eisers verklaringen melding van maken, zijn bovendien uiterst summier.
De rechtbank is, gezien dit alles, van oordeel dat het ook voor verweerder duidelijk moet zijn geweest dat een verhoor onder de omstandigheden als hierboven omschreven, geen besluit kan opleveren dat aan eisen van zorgvuldigheid voldoet. Niet in geschil is dat, wat er ook zij van de geldigheid van de beweegredenen van de SRA om zich terughoudend op te stellen bij het geven van rechtsbijstand, aan eiser in elk geval niet valt toe te rekenen dat hij het in de AC-procedure zonder adequate rechtshulpverlening heeft moeten stellen.
Ook de stelling van verweerder dat het in het aanmeldcentrum horen van (niet begeleide) vreemdelingen onder de 12 jaar reeds jarenlang “staand” beleid is, kan verweerder niet baten. Ter zitting is immers door de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat deze mogelijkheid eerst sinds eind vorig jaar of begin dit jaar daadwerkelijk wordt toegepast en dat hem geen gevallen als de onderhavige bekend zijn waarin dit horen plaatsvindt zonder dat een begeleider op de achtergrond aanwezig is en zonder dat de verklaring van de ondervraagde minderjarige op enigerlei wijze met verklaringen van derden kunnen worden vergeleken.
Een en ander voert tot de slotsom dat het bestreden besluit wegens strijd met de zorgvuldigheidsnorm van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt.
6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2003, in tegenwoordigheid van S. Kedar, griffier.
afschrift verzonden op: 17 april 2003