ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7827

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/5238
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door gebrekkig proces-verbaal

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 januari 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel. Eiser, een vreemdeling van Liberiaanse nationaliteit, was op 22 januari 2003 strafrechtelijk aangehouden en op 23 januari 2003 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank constateerde dat het proces-verbaal, dat de basis vormde voor de bewaring, niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het tijdstip van heenzending uit het strafrechtelijke traject was niet vermeld, wat essentieel is om te beoordelen of de aanvang van het vreemdelingenrechtelijke traject direct volgde op de beëindiging van het strafrechtelijke voortraject. De rechtbank oordeelde dat het achteraf aanvullen van een proces-verbaal onaanvaardbaar is, omdat dit kan leiden tot een onjuist proces-verbaal. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of eiser enige tijd zonder rechtstitel was vastgehouden, wat leidde tot de conclusie dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. Het beroep werd gegrond verklaard, en eiser kreeg recht op schadevergoeding voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 685,- en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opstellen van proces-verbaal in het kader van vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 03/5238 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1963, van gestelde Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring "Ter Apel" te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. A. van Luyck, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Ponte, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 23 januari 2003 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij beroepschrift van 24 januari 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft eiser beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 31 januari 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.P.J.M. Ficq, kantoorgenote van mr. Van Luyck voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Keyzer, tolk in de Engelse taal.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De bewaring dient te worden opgeheven omdat de toepassing hiervan onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal terzake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 dat bij in het dossier is gevoegd (stuk 1), vermeldt het tijdstip van heenzending uit het strafrechtelijke traject niet. Het proces-verbaal terzake van hetzelfde artikel dat bij brief van 30 januari 2003 door verweerder is overgelegd, is identiek aan dossierstuk 1, zij het dat het tijdstip van heenzending van eiser daarop wel is ingevuld. Het lijkt er op dat het op 23 januari 2003 opgemaakte en ondertekende proces-verbaal op een latere datum is aangevuld. Gelet hierop is geen sprake van een proces-verbaal dat aan de wettelijke vereisten voldoet. Nu niet op het achteraf aangevulde proces-verbaal kan worden afgegaan, is er onvoldoende informatie om te beoordelen of eiser daadwerkelijk aansluitend aan het strafrechtelijk traject is opgehouden in het kader van de Vreemdelingenwet. Bovendien is het feitelijk niet mogelijk om binnen 20 minuten van het politiebureau aan de Nieuwmarkt naar de dienst Vreemdelingenpolitie aan de Johan Huizingalaan te Amsterdam te gaan. Ook op dit punt bevat het proces-verbaal terzake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 onjuiste informatie.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Aan alle formele en materiele vereisten voor de inbewaringstelling is voldaan. Het proces-verbaal terzake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 van 23 januari 2003 was niet volledig. De verbalisant die dit proces-verbaal heeft opgemaakt heeft het proces verbaal later aangevuld. Er is geen reden om te twijfelen aan de informatie die deze verbalisant heeft gegeven. Indien eiser twijfelt aan hetgeen de verbalisant heeft verklaard, kan hij een aanklacht indienen wegens valsheid in geschrifte bij de Officier van Justitie. Er is voldoende voortvarend gehandeld en er is zicht op uitzetting. Het aanvraagformulier ter afgifte van een laissez-passer is reeds op 27 of 28 januari 2003 ingevuld en op 28 januari 2003 verzonden naar de afdeling Coördinatie Presentaties Ambassades. Hier ligt de aanvraag ter beoordeling. Het is de bedoeling eiser te presenteren bij de Liberiaanse autoriteiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Uit de stukken is gebleken dat eiser op 22 januari 2003 omstreeks 11.45 uur strafrechtelijk is aangehouden.
In het dossier (stuk 1) bevindt zich een op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal ter zake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 gedateerd op 23 januari 2003 waarop - voor zover hier van belang - het volgende staat vermeld:
"Nadat hij op last van de Officier van Justitie / Rechter Commissaris / Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, mr. .... op donder(dag) 23-1-0-3 (datum) om .... (uur) is heengezonden. Op grond van het gestelde in artikel 50, derde lid Vreemdelingenwet 2000/overgebracht/ laten brengen naar een plaats bestemd voor verhoor, zijnde de Dienst Vreemdelingenpolitie Johan Huizingalaan 757 te Amsterdam, alwaar hij/zij te 14.40 uur arriveerde, teneinde aldaar niet langer dan zes uren te worden opgehouden."
De rechtbank stelt vast dat op dit proces-verbaal niet is ingevuld op welk tijdstip eiser op 23 januari 2003 is heengezonden.
Bij fax van 30 januari 2003 heeft verweerder overgelegd een op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal terzake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 gedateerd op 23 januari 2003 waarop - voor zover hier van belang - het volgende staat vermeld:
"Nadat hij op last van de Officier van Justitie / Rechter Commissaris / Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, mr. Brummen op donder(dag) 23-1-0-3 (datum) om 14.20 (uur) is heengezonden. Op grond van het gestelde in artikel 50, derde lid Vreemdelingenwet 2000/overgebracht/ laten brengen naar een plaats bestemd voor verhoor, zijnde de Dienst Vreemdelingenpolitie Johan Huizingalaan 757 te Amsterdam, alwaar hij/zij te 14.40 uur arriveerde, teneinde aldaar niet langer dan zes uren te worden opgehouden."
De rechtbank stelt vast dat op laatstgenoemd proces-verbaal het tijdstip van heenzending van eiser is ingevuld en dat de naam van degene die tot heenzending heeft besloten, is vermeld.
Vast staat dat het proces-verbaal terzake artikel 50 derde lid van de Vw 2000 dat bij brief van 30 januari 2003 is overgelegd en het proces-verbaal dat in het dossier is gevoegd en genummerd als stuk 1, een en hetzelfde proces-verbaal is. Tevens staat vast dat dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend op 23 januari 2003 en dat dit derhalve nadien is aangevuld. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het achteraf aanvullen van een proces-verbaal op de wijze als hiervoor is weergegeven, onaanvaardbaar is omdat door het achteraf wijzigen van de inhoud van een ondertekend proces-verbaal opzettelijk een proces-verbaal met onjuiste inhoud kan worden opgemaakt. Indien achteraf aanvullingen op een proces-verbaal worden gemaakt, dient dit te geschieden door middel van het opmaken van een afzonderlijk, aanvullend proces-verbaal. De rechtbank stelt het door verweerder bij fax van 30 januari 2003 overgelegde, aangevulde proces-verbaal dan ook terzijde.
Nu op grond van het originele, in het dossier aanwezige proces-verbaal (stuk 1) niet kan worden vastgesteld op welk tijdstip eiser op 23 januari 2003 is heengezonden uit het strafrechtelijk traject, kan de rechtbank niet beoordelen of de aanvang van het vreemdelingenrechtelijke traject direct aansloot op de beëindiging van het strafrechtelijke voortraject. Niet kan worden uitgesloten derhalve dat eiser, nadat hij was heengezonden, enige tijd zonder rechtstitel zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de bewaring van aanvang af (23 januari 2003) onrechtmatig te achten. Immers, de omstandigheid dat op grond van de stukken van het dossier het tijdstip van heenzending niet kan worden vastgesteld, dient voor rekening en risico van verweerder te komen.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 31 januari 2003.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van (5 maal € 95,- en 3 maal € 70,-) € 685,-.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring ingaande 31 januari 2003 wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 685,- (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2003 door mr. N.O.P. Roché, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz als griffier.
Afschrift verzonden op: 7 februari 2003
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.
Conc: NJ
Bp: -
D: B