Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer, tevens
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nrs: AWB 02/3088 OVERIO, AWB 02/4809 OVERIO (beroep) en AWB 02/2796 OVERIO (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1957, en B, geboren op [...] 1965, van gestelde Azerbajdzjaanse nationaliteit, verblijvende te C, eisers,
gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 10 januari 1999 hebben eisers, mede namens hun minderjarige kinderen, aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluiten van 8 februari 2000 heeft verweerder de aanvragen om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan. Tegen deze besluiten hebben eisers bij schrijven van 16 maart 2000, aangevuld bij brieven van 3 en 27 april 2000, een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Op 16 november 2001 zijn eisers gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluiten van 4 januari 2002 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Hierbij is door verweerder meegedeeld dat eisers de behandeling van een eventueel beroep niet in Nederland mogen afwachten.
2. Bij beroepschrift van 10 januari 2002, aangevuld bij brief van 5 maart 2002, hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op dezelfde datum hebben eisers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 12 februari 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Op 30 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig Abrahamyan, tolk in de Armeense taal.
Eisers zijn allebei afkomstig uit Azerbajdzjan. Het leger heeft eisers in 1989 vanuit Azerbajdzjan gebracht naar de Russische Federatie (RF). Eisers hebben zich vervolgens gevestigd in het dorp D, waar hoofdzakelijk etnisch Armeniërs wonen. Eiser is etnisch Armeens en eiseres is van Koerdische (Azeri) afkomst.
Eisers hebben na hun aankomst in de RF geprobeerd het Russisch staatsburgerschap te verkrijgen, maar hun aanvraag daartoe is afgewezen. Eisers hebben tot 1993 dan wel tot 1998 wel een tijdelijke verblijfsvergunning gehad. Nadat de geldigheidsduur van de tijdelijke verblijfsvergunningen was verstreken, woonden zij illegaal in het dorp D. Eisers wilden in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning, maar zij konden de tot verlening bevoegde ambtenaren niet omkopen omdat zij te weinig geld hadden. Zij bewaarden het geld dat werd uitgespaard door de geldigheidsduur van de tijdelijke verblijfsvergunningen niet te verlengen om uiteindelijk een permanente verblijfsvergunning te kunnen kopen. Zo nu en dan werd eiser vanwege illegaal verblijf opgepakt en enkele dagen vastgehouden. Meest recent gebeurde dit in augustus 1998.
Tot 1997 werkte eiser als landbouwer. Daarna ging hij in de schoenenzaak van zijn broer werken. In 1997 en 1998 probeerden eisers wederom verblijfsvergunningen te bemachtigen. De broer van eiser zou de verblijfsvergunningen met behulp van een kennis regelen. Deze kennis werd in de zomer van 1998 vermoord.
De broer van eiser had problemen met de Russische maffia. De auto van eisers broer werd door de maffia op 10 oktober 1998 in brand gestoken. In de auto lagen de documenten van eisers, die bij de brand verloren zijn gegaan. Er werd aangifte van brandstichting gedaan bij de politie maar pas later aangifte (bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken) van vermissing van de documenten.
Op 14 november 1998 werd eiser op straat mishandeld vanwege zijn Kaukasische afkomst. Na een uur raakte eiser bewusteloos. Eiser heeft geen aangifte bij de politie gedaan omdat dat geen zin zou hebben.
Op 28 november 1998 werden de broer van eiser en zijn schoonzus gedood. Eiser heeft aangifte gedaan maar de politie zei dat zij tijdelijk niets konden doen. In de daaropvolgende periode werd eiser verscheidene keren telefonisch bedreigd. In december 1998 hebben eisers besloten het land te verlaten nadat zij tweemaal een dreigbrief te hebben ontvangen waarin stond dat zij Rusland moesten verlaten of anders gedood zouden worden.
III. Standpunten partijen.
1. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun ten onrechte een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is geweigerd. Hiertoe hebben zij - onder meer - aangevoerd dat verweerder in zijn bestreden besluiten ten onrechte er van uit is gegaan dat zij de nationaliteit van de Russische Federatie hebben verkregen. Eisers stellen de Azerbajdzjaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Verweerder heeft hiertoe - onder meer - aangevoerd dat eisers geacht worden in het bezit te zijn gesteld van het Russisch staatburgerschap zodat zij de Russische nationaliteit bezitten.
Ten aanzien van het beroep:
De aanvragen om toelating als vluchteling zijn ingediend onder vigeur van de Vreemdelingenwet 1965. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden. Verweerder heeft de aanvragen overeenkomstig het bepaalde in artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000.
Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
e. (…);
f. (…).
Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Met betrekking tot het beroep op vluchtelingschap van eisers overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals in paragraaf C1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat vermeld, wordt onder vluchtelingen verstaan vreemdelingen die voldoen aan de omschrijving van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Het betreft vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land, waarin zij gegronde vrees hebben voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep. Onder land van herkomst wordt verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.
Niet in geschil is dat eisers zijn geboren in Azerbajdzjan. Blijkens de bestreden besluiten gaat verweerder er van uit dat eisers de Russische nationaliteit hebben. Verweerder heeft hiertoe gewezen op artikel 13, eerste lid, van de Wet op het Staatsburgerschap van de RF dat als uitgangspunt heeft dat alle staatsburgers van de voormalige Sovjet-Unie die op de dag van inwerkingtreding van deze wet, te weten 6 februari 1992, officieel verbleven op het grondgebied van de RF, staatsburgers van de RF zijn, tenzij zij binnen één jaar verklaren het staatsburgerschap niet te willen aannemen. Onder „officieel verblijven“ moet worden verstaan: ingeschreven staan in de woonplaats. Aangezien eisers zijn geboren op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie en woonachtig waren op het grondgebied van de RF op 6 februari 1992 en niet binnen één jaar hebben verklaard het staatsburgerschap niet aan te willen nemen, gaat verweerder er van uit dat zij het staatsburgerschap van de RF hebben verkregen. Verweerder heeft in dit verband ook gewezen op een geaccordeerde telefoonnotitie van 19 november 1999 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin staat vermeld dat het in de praktijk onmogelijk is om gedurende een lange periode zonder identiteitspapieren in de voormalige Sovjet-Unie te verblijven. Alle inwoners van de voormalige Sovjet-Unie moesten in het bezit zijn van enig officieel document. Eisers hebben verklaard dat zij tot 1993 dan wel 1998 beiden een vergunning tot verblijf hebben gehad en dat deze in hun binnenlandse paspoorten stonden vermeld. Gelet op de omstandigheid dat zaken als wonen, werken, trouwen, het hebben van kinderen en, in het geval van eisers, ook het hebben van een vergunning tot verblijf, te allen tijde worden geregistreerd in het binnenlands paspoort, acht verweerder het niet aannemelijk dat eisers niet ingeschreven stonden in hun woonplaats op het moment waarop de Wet op het Staatsburgerschap van de RF in werking trad.
Eisers hebben gemotiveerd betwist dat zij op 6 februari 1992 de Russische nationaliteit hebben verkregen. Zij stellen de Azerbajdzjaanse nationaliteit te hebben.
De rechtbank overweegt het volgende. In de Vc 2000 Deel C8, landgebonden deel, Beoordeling van asielaanvragen van asielzoekers uit Azerbeidzjan, staat onder paragraaf 5.2 „Russische Federatie“ het volgende vermeld:
Op grond van de Wet op het Staatsburgerschap van de Russische Federatie zijn alle staatsburgers van de voormalige Sovjet-Unie, die op de dag van inwerkingtreding van deze wet (6 februari 1992) permanent stonden geregistreerd op het grondgebied van de Russische Federatie erkend als staatsburgers, tenzij zij binnen één jaar verklaren dit staatsburgerschap niet te willen aannemen. Degenen die in het bezit waren van een tijdelijke registratie, konden het Russisch staatsburgerschap verkrijgen door zich bij de Russische autoriteiten daarvoor aan te melden. (…) Indien betrokkene op 6 februari 1992 permanent geregistreerd stond in de Russische Federatie en hij niet binnen één jaar heeft verklaard het staatsburgerschap van de Russische Federatie niet te willen aannemen, wordt betrokkene geacht de Russische nationaliteit te bezitten.
Eisers hebben verklaard dat zij in de RF enige tijd in het bezit zijn geweest van een tijdelijke verblijfsvergunning. Blijkens de bestreden besluiten heeft verweerder de juistheid van deze verklaring niet betwist. Er van uitgaande dat eisers een tijdelijke verblijfsvergunning hebben gehad, acht de rechtbank, gelet op hetgeen in Deel C8 van de Vc 2000 zoals hierboven weergegeven staat vermeld, niet uitgesloten dat eisers slechts een tijdelijke registratie in de RF hadden en niet - zoals verweerder aanneemt - permanent geregistreerd stonden. Aangezien blijkens Deel C8 van de Vc 2000 alleen degenen die een permanente registratie hadden van rechtswege het Russisch staatburgerschap hebben verkregen, is niet uitgesloten dat eisers het Russisch staatsburgerschap niet van rechtswege hebben verkregen. Immers, degenen die een tijdelijke registratie hadden konden het Russisch staatsburgerschap slechts verkrijgen door zich bij de autoriteiten daarvoor aan te melden. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring van eiser zoals afgelegd tijdens het eerste gehoor op 10 januari 1998 inhoudende dat eisers bij het paspoortenkantoor hebben geprobeerd het Russisch staatsburgerschap te verkrijgen, doch dat hun aanvraag daartoe is afgewezen. Deze verklaring geeft te meer aanleiding voor de veronderstelling dat eisers geen permanente registratie hadden in de RF.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eisers de Russische nationaliteit hebben, ondeugdelijk is gemotiveerd. De bestreden besluiten komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, Awb, zodat de beroepen gegrond zijn.
De rechtbank ziet nog aanleiding het volgende te overwegen. Niet in geschil is dat eisers in Azerbajdzjan zijn geboren. In paragraaf 4.1.1. van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Staatsburgerschaps- en vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie en in Afghanistan staat vermeld dat zij die zijn geboren op het grondgebied van Azerbajdzjan op grond van de huidige wet worden beschouwd als staatsburger van Azerbajdzjan. Gelet hierop is niet uitgesloten dat de stelling van eisers dat zij de Azerbajdzjaanse nationaliteit hebben, juist is. Verweerder heeft deze mogelijkheid ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van de aanvragen van eisers. Evenmin heeft verweerder zich rekenschap gegeven van het feit dat eiser een Armeense christen is en eiseres een Azeri vrouw. Verweerder zal hiermee bij het nemen van nieuwe beslissingen op bezwaar rekening dienen te houden.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening:
De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep:
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2003, door mr. N.O.P. Roché, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Vaartjes, griffier.
Afschrift verzonden op: 1 april 2003
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.