ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7748

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/9694
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bewaringsprocedure vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 februari 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bewaringsprocedure. De verzoeker, een Braziliaanse nationaliteit, was op 12 februari 2003 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Bij beroepschrift van 14 februari 2003 heeft de verzoeker beroep ingesteld tegen deze maatregel. De advocaat van de verzoeker, mr. M. Hersman, heeft verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat de staat verboden wordt om verzoeker voor 20 maart 2003 uit Nederland te verwijderen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de vraag gesteld of de bewaringsprocedure als connexe bodemprocedure voor de voorlopige voorziening kan gelden. De rechtbank laat deze vraag in het midden, maar benadrukt dat de bewaringsrechter zich nog moet uitspreken over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Dit betekent dat de voorzieningenrechter extra alert moet zijn om de bewaringsprocedure niet te doorkruisen door een verbod op uitzetting uit te spreken. De rechtbank concludeert dat er geen onverwijlde spoed is gebleken, zoals vereist in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank wijst het verzoek af, omdat er geen concrete redenen zijn aangedragen die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening voordat de bewaringsrechter oordeelt. Er is geen datum van uitzetting genoemd, wat de spoedeisendheid van het verzoek ondermijnt. De beslissing is genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:83 lid 3 van de Awb, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
Artikel 8:84 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet (Vw) 2000
reg.nr: AWB 03/9694 BEPTDN
inzake: A, verblijvende in het politiebureau te Amsterdam, verzoeker,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
I. OVERWEGINGEN
Verzoeker, geboren op [...] 1977, bezit de Braziliaanse nationaliteit. Op 12 februari 2003 is verzoeker de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 opgelegd. Bij beroepschrift van 14 februari 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze maatregel.
Namens verzoeker heeft mr. M. Hersman, advocaat te Amsterdam, bij verzoekschrift van 14 februari 2003 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende „de staat te verbieden hem voor 20 maart 2003 uit Nederland te verwijderen“. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar (het beroep tegen) de maatregel van bewaring als connexe bodemprocedure.
De rechtbank stelt voorop, dat het nog maar de vraag is of voor het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening wel de bewaringsprocedure als connexe bodemprocedure kan gelden. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen kan en zal de rechtbank het antwoord op deze vraag echter in het midden laten.
Het beroep tegen het opleggen van de maatregel van bewaring dient op 21 februari 2003 bij deze rechtbank, zittingsplaats Almelo (hierna: bewaringsrechter). Dit beroep strekt tot een oordeel over rechtmatigheid van de toepassing of ten uitvoerlegging van de maatregel dan wel of deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
Gelet op het feit dat de bewaringsrechter zich nog moet uitspreken over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, die ingevolge artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd met het oog op de uitzetting, moet de voorzieningenrechter op zijn minst zeer alert zijn om de bewaringsprocedure niet te doorkruisen of feitelijk overbodig te maken door het uitspreken van een verbod op uitzetting. Dit laatste verbod zou de oordeelsruimte van de bewaringsrechter (te) zeer kunnen inperken.
Tegen deze achtergrond, gevoegd bij het snelle verloop van de beroepsprocedure tegen de bewaring, zal de voorzieningenrechter er in een geval als het onderhavige scherp op moeten toezien of wel sprake is van onverwijlde spoed als genoemd in artikel 8:81 van de Awb.
Concrete redenen die nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening voordat de bewaringsrechter oordeelt zijn in casu gesteld noch gebleken. Zo is niet een concrete, voor de behandeling van het beroep door de bewaringsrechter gelegen, datum van uitzetting genoemd.
Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Nu het verzoek kennelijk ongegrond is, is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:83 lid 3 van de Awb uitspraak te doen zonder zitting.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II. BESLISSING
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Siezen, griffier, en openbaar gemaakt op 20 februari 2003.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 20 februari 2003
Coll: JG
D: B
Bp:-
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.