ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7747

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/59822
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door Bulgaarse eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 april 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Bulgaarse eiseres. De eiseres had in Nederland een mvv aangevraagd en betoogde dat dit mogelijk was op basis van de gewijzigde definitie van het begrip mvv in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en de lange behandelingsduur van mvv-aanvragen door de ambassade in Sofia. De rechtbank oordeelde echter dat de mvv in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf moet worden aangevraagd, zoals ook blijkt uit de wetsgeschiedenis en de relevante artikelen van de Vw 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank concludeerde dat de eis om de mvv in het land van herkomst aan te vragen niet in strijd is met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en dat de lange duur van de behandeling van de aanvraag geen invloed heeft op de locatie waar de aanvraag moet worden ingediend. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02 / 59822 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1982, van Bulgaarse nationaliteit, verblijvende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 28 augustus 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “het verrichten van arbeid als zelfstandige”. Bij besluit van 20 maart 2002 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 29 maart 2002 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij besluit van 11 juli 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 5 augustus 2002, aangevuld bij brief van 4 september 2002, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 11 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw Blom die als tolk in de Bulgaarse taal fungeerde.
II. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder het volgende aan. Een aanvraag voor een mvv moet in het buitenland worden aangevraagd en afgewacht. Nu eiseres de onderhavige aanvraag in Nederland heeft aangevraagd en afwacht, is de aanvraag conform het gestelde in paragraaf B1/1.1.2. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) afgewezen. Door in Nederland een mvv aan te vragen tracht eiseres het vereiste van een mvv te omzeilen. De redactie van artikel 1, aanhef en onder h, Vw 2000 rechtvaardigt niet de conclusie dat onder de nieuwe wet een mvv ook vanuit Nederland kan worden aangevraagd. Hierbij is mede van belang dat gezien doel en strekking van het mvv-vereiste het stellen van dat vereiste zinledig zou worden indien zou moeten worden aangenomen dat dit anders zou zijn. Voorts volgt niet uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) dat de Nederlandse regelgeving ten aanzien van het mvv-vereiste in strijd is met de Associatieovereenkomst Europese Gemeenschappen en de Republiek van Bulgarije (hierna: de Associatieovereenkomst). Ten slotte is verweerder van oordeel dat eiseres terecht niet gehoord is nu het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd, omdat volgens haar een mvv wel in Nederland mag worden aangevraagd en afgewacht. Dit volgt uit de gewijzigde definitie van het begrip mvv in de Vw 2000. Gelet op die gewijzigde definitie is de Vc 2000, voorzover daarin is bepaald dat de vreemdeling de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een mvv afwacht in het land van herkomst of bestendig verblijf, in strijd met de Vw 2000. De aanvraag van eiseres moet dan ook inhoudelijk worden beoordeeld. Dit volgt ook uit de arresten van het Hof van Justitie van 27 september 2001 inzake Barkoci en Malik, gepubliceerd in JV 2001/304, en van 20 november 2001 inzake Jany, nummer C-268/99, en ook uit de omstandigheid dat verweerder de behandeling van bij de Nederlandse Ambassade in Sofia ingediende mvv-aanvragen traineert en onjuist afhandelt. Ten slotte is eiseres van mening dat het bezwaar niet kennelijk-ongegrond is, zodat zij had moeten worden gehoord. Dat eiseres niet is gehoord is voorts in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Wat dit laatste betreft heeft eiseres naar een zaak verwezen waarin een volgens haar qua inhoud identiek bezwaarschrift was ingediend en waarbij verweerder de vreemdeling wel heeft gehoord.
III. Overwegingen
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Op grond van artikel 72, tweede lid, Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, inhoudende de afwijzing van de aanvraag van een mvv, in rechte stand kan houden.
3. Een mvv is blijkens artikel 1, aanhef en onder h, Vw 2000, het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf, na voorafgaande machtiging van de Minister van Buitenlandse Zaken, afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.
4. In paragraaf B1/1.1.2 Vc 2000 is bepaald dat de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in beginsel in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf afwacht.
5. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Niet is in geschil dat onder de oude Vreemdelingenwet de mvv in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf moest worden aangevraagd en afgewacht. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Vw 2000 (TK, 1998-1999, 26732, nr. 3, p. 62) is het doel van het mvv-vereiste regulering van de immigratie naar Nederland. Dat een dergelijke regulering in beginsel plaatsvindt vóór aankomst in Nederland ligt voor de hand. In de wetsgeschiedenis zijn geen aanknopingspunten te vinden ter onderbouwing van de stelling van eiseres dat de wetgever heeft beoogd de eis dat een mvv in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf moet worden aangevraagd met de invoering van de Vw 2000 te laten vallen. Evenmin is uit de bewoordingen van artikel 1, aanhef en onder h, Vw 2000 af te leiden dat deze eis niet langer geldt. Niet valt in te zien dat het enkele gegeven dat in de definitie van mvv in de Vw 2000 slechts “afgifte” en niet tevens “aanvraag” in het land van herkomst of land van bestendig verblijf is vermeld tot een ander oordeel noopt.
6. Ook uit het stelsel van uitzonderingen op het mvv-vereiste neergelegd in artikel 17 Vw 2000 en artikel 3.71 Vb 2000 is af te leiden dat de mvv in het land van herkomst of bestendig verblijf moet worden aangevraagd en afgewacht. Die uitzonderingen gelden immers voor vreemdelingen van wie niet kan worden gevergd te reizen naar het land van herkomst of bestendig verblijf of die anderszins in een kwetsbare positie verkeren dan wel voor vreemdelingen die sterke verblijfsposities of verblijfsaanspraken hebben. Voorts zou met het wegvallen van de voorwaarde dat een mvv in het land van herkomst of van bestendig verblijf moet worden aangevraagd het onderscheid verdwijnen tussen de mvv-procedure en de aanvraagprocedure van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, waardoor in Nederland twee identieke procedures na elkaar zouden bestaan. Dat de wetgever dit zou hebben beoogd, valt niet uit de wetsgeschiedenis op te maken.
7. Reeds uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Vc 2000 wat betreft de voorwaarde van het aanvragen en afwachten van de mvv in het land van herkomst of van bestendig verblijf in lijn is met de Vw 2000.
8. Die voorwaarde is voorts niet in strijd met voornoemde arresten van het Hof van Justitie inzake Barkoci en Malik en Jany. In die arresten heeft het Hof van Justitie immers voor recht verklaard dat de associatieovereenkomst (Gemeenschappen/Tsjechische Republiek en Gemeenschappen/Polen) zich in beginsel niet verzet tegen een stelsel van voorafgaande controle, dat de verlening van een inreis- en verblijfsvergunning door de ter zake van immigratie bevoegde autoriteiten afhankelijk stelt van het bewijs door de aanvrager, dat hij - onder meer - werkelijk voornemens is een werkzaamheid als zelfstandige te beginnen. Geenszins blijkt dat het Hof van Justitie in die arresten oordeelt dat een mvv in de lidstaat van ontvangst kan worden aangevraagd en afgewacht.
9. Eiseres heeft gesteld dat als gevolg van de lange duur van behandeling van de mvv-aanvraag er een situatie kan ontstaan die strijdig is met de associatieovereenkomst. Dit zou, aldus eiseres, tot consequentie moeten hebben dat niet langer de voorwaarde gesteld zou mogen worden dat de beslissing op de aanvraag in het land van herkomst dient te worden aangevraagd en afgewacht. Naar het oordeel van de rechtbank staat de vraag of die lange duur van behandeling in strijd kan zijn met de associatieovereenkomst geheel los van de vraag waar een mvv moet worden aangevraagd.
10. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord omtrent haar bezwaarschrift, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat aldus ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van eiseres kon worden afgezien.
Blijkens de Memorie van Toelichting op deze bepaling (TK 1988-1989, 21221, nr.3, p.147) is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de betrokkene is aangevoerd en met de motivering in de primaire beslissing. Het bezwaarschrift bevat zowel stellingen die zien op de aanvraag van een mvv als stellingen die zien op de aanvraag van een reguliere verblijfsvergunning. De stellingen in het bezwaarschrift, voorzover gericht tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag, waren al bij de aanvraag ingenomen, terwijl verweerder op die stellingen in het primaire besluit al gemotiveerd was ingegaan. Gelet daarop heeft verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft dan ook van het horen kunnen afzien, terwijl het horen van eiseres evenmin door de zorgvuldigheid werd gevorderd. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een ander oordeel nu dit beroep onvoldoende is onderbouwd, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of sprake is van gelijke gevallen.
11. Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit is genomen in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, komt de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2003, door mr. R.M. Steinhaus, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Doesburg, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Conc.: ad
Bp: -
D: B