ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7075

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/28157
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot mvv-vereiste en categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Iraakse vrouw, geboren in Bagdad, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen omdat verzoekster niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster stelde dat de omstandigheden in Centraal-Irak, waar een categoriaal beschermingsbeleid geldt, aanleiding gaven om het mvv-vereiste niet tegen te werpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder bij het nemen van een beslissing op bezwaar rekening moest houden met de situatie in Centraal-Irak en dat het belang van verzoekster om niet aan deze omstandigheden blootgesteld te worden, zwaarder woog dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden verzoekster uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaarschrift is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en is het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 28157 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Iraakse nationaliteit, mede namens haar minderjarige kind, verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. I.D. Michel, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening van 27 juni 2001 hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 27 juni 2001 tegen het besluit van 12 juni 2001 tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort.
1.2 Verzocht wordt een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een verbod tot uitzetting tot op het bezwaar is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en verzocht om toepassing van artikel 78 Vw.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 januari 2003. Ter zitting hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hierbij geldt dat voor het treffen van een voorziening als in dit geval gevraagd, moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit het verzoek om die voorziening moet worden toegewezen. Daarbij komt ook aan de orde de vraag of het waarschijnlijk is dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
2.2 Ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, totdat op het bezwaar is beslist. Ingevolge het tweede lid is het vorenstaande niet van toepassing, onder meer indien de aanvraag is afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het doel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet in het bezit is van een geldige mvv die overeenkomt met het doel waarvoor de verblijfsvergunning is gevraagd. Ingevolge het bepaalde in artikel 73, tweede lid, onder a, Vw is derhalve geen schorsende werking van rechtswege aan het bezwaar verbonden.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Verzoekster valt niet onder een van de vrijstellingsgronden als vervat in artikel 17, eerste lid onder a tot en met f, Vw. Evenmin bestaat in onderhavige geval aanleiding het mvv-vereiste niet tegen te werpen onder toepassing van artikel 3.71, tweede (vrijstellingsgronden) of vierde lid Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.5 Namens verzoekster is in het bezwaarschrift - samengevat en voor zover relevant - het volgende aangevoerd. Verzoekster dient in aanmerking te komen voor verlening van een verblijfsvergunning met voorbijgaan aan het mvv-vereiste. Verzoekster meent dat, gelet op de door haar ondervonden problemen met haar echtgenoot, klemmende redenen van humanitaire aard met zich meebrengen dat aan haar een verblijfsvergunning moet worden verleend.
2.6 Ter zitting heeft verzoeksters gemachtigde, naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter hieromtrent, aangevoerd dat het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid, zoals dat nu geldt voor personen afkomstig uit Centraal-Irak, het tegenwerpen van het mvv-vereiste in de weg staat.
2.7 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het categoriale beschermingsbeleid het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet in de weg staat. Hoewel daartoe uitgenodigd heeft verweerder dit standpunt niet nader onderbouwd.
2.8 Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het tweede lid van artikel 16 Vw bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
2.9 In artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.10 De meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats heeft bij haar uitspraak van 12 december 2002 (AWB 02/56199, AWB 01/58156) geoordeeld dat artikel 3.71, eerste lid, Vb onverbindend is wegens strijdigheid met artikel 16 Vw en daarom buiten toepassing dient te blijven. Echter, ook na onverbindendverklaring kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de bevoegdheid worden ontzegd om in heroverweging op grond van artikel 16 Vw de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning al dan niet af te wijzen om de reden dat niet wordt beschikt over een geldige mvv. Dit vaststellend wordt als volgt overwogen.
2.11 Verweerder heeft in het bestreden besluit gelet op de gebezigde bewoordingen "Daarom moet de aanvraag worden afgewezen", de afwijzing kennelijk gebaseerd op het door de meervoudige kamer onverbindend geachte artikel 3.71, eerste lid, Vb en geen invulling gegeven aan de hem toekomende discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 16 Vw.
2.12 Blijkens het verweerschrift van 27 augustus 2002 is verzoekster geboren in Bagdad, Centraal-Irak. Vast staat dat per 25 november 2002 een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van personen afkomstig uit Centraal-Irak wordt gevoerd. Blijkens het schrijven van eveneens 25 november 2002 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 19 637, nr. 697) hebben de volgende omstandigheden tot het voeren van dit beleid geleid.
In Centraal-Irak heerst een totalitair bewind onder Saddam Houssein. De mensenrechten in Centraal-Irak worden stelselmatig en op grote schaal geschonden. Verdwijningen, willekeurige arrestaties, geheime detenties, oneerlijke processen, executies, moorden, foltering, wrede en onmenselijke straffen komen zeer frequent voor. Er zal voor Centraal-Irakezen gedurende lange tijd geen toegang tot het verblijfsalternatief Noord-Irak zijn.
2.13 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder bij het nemen van een beslissing op bezwaar, in het kader van de hem toekomende bevoegdheid op grond van artikel 16, eerste lid, onder a, Vw tot het al dan niet tegenwerpen van het mvv-vereiste, aan de omstandigheden in Centraal-Irak die hebben geleid tot het voeren van het categoriaal beschermingsbeleid, niet voorbijgaan. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat de bevoegdheid van artikel 16, eerste lid, onder a, Vw verweerder de mogelijkheid biedt af te zien van mvv-vereiste ook indien daar op grond van de zeer bijzondere individuele situatie geen aanleiding toe zou bestaan, maar de situatie in het land waar de mvv zou moeten worden aangevraagd en/of afgewacht daartoe aanleiding geeft.
2.14 Nu het bestreden besluit dient te worden heroverwogen in het licht van het door verweerder inmiddels gevoerde categoriale beschermingsbeleid en artikel 16 Vw en er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rekening mee moet worden gehouden dat deze heroverweging in het voordeel van verzoekster uitvalt, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van verzoekster om aan genoemde omstandigheden in Centraal-Irak niet te worden blootgesteld te prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. De gevraagde voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen.
2.15 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1).
2.16 Uit de toewijzing volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 102,10 dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te (doen) verwijderen tot op het door verzoekster ingediende bezwaarschrift is beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die de kosten aan verzoekster dient te vergoeden.
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 102,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003, in tegenwoordigheid van mr. H. Ciblak als griffier.
afschrift verzonden op: 6 februari 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.