ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6900

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/93655, 02/93656
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor Sierra Leoonse verzoeker op basis van traumatabeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2003 uitspraak gedaan in het beroep van een verzoeker uit Sierra Leone die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De verzoeker, geboren in 1980, had zijn aanvraag ingediend op 14 december 2002, maar deze was op 17 december 2002 afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De verzoeker stelde dat hij vreesde voor vervolging door het Revolutionary United Front (RUF) en dat hij getraumatiseerd was door zijn ervaringen. De rechtbank oordeelde dat de IND ten onrechte had gesteld dat de verzoeker geen aanspraak kon maken op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank vond dat de IND niet had aangetoond dat de verzoeker zich ter bescherming tot de autoriteiten had moeten wenden, en dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoeker niet in aanmerking kwam voor het traumatabeleid. De rechtbank concludeerde dat de IND de aanvraag van de verzoeker opnieuw moest beoordelen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de weigering van de verblijfsvergunning betrof. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen belang meer bij was na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 02/93655 (verzoek) en 02/93656 (beroep)
Datum uitspraak: 8 januari 2003
Uitspraak
ingevolge de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1980,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. I. Egmond-van Ladesteijn,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. M.J.M. Peeters.
Het procesverloop
Op 14 december 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Verzoeker heeft daartegen op 18 december 2002 beroep ingesteld.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 18 december 2002 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 januari 2003. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Gezien de gronden van de hoofdzaak en het verzoek heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
De standpunten van partijen
5. Verzoeker heeft, samengevat, naar voren gebracht, dat hij vreest voor vervolging van de zijde van de rebellen van het Revolutionary United Front (RUF). Deze hebben verzoeker sedert januari 1999 ruim drieënhalf jaar gevangen hebben gehouden; verzoeker is ontsnapt. Tevens vreest verzoeker voor vervolging van de zijde van de autoriteiten, die hem zouden verdenken van betrokkenheid bij de rebellen. Verzoeker stelt voorts getraumatiseerd te zijn door hetgeen hij meegemaakt heeft op het moment dat hij werd opgepakt door het RUF en gedurende de periode bij de rebellen. Verzoeker is ten slotte van mening dat verweerder het beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers afkomstig uit Sierra Leone in redelijkheid niet heeft kunnen beëindigen.
6. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de oprechtheid van verzoekers asielrelaas op voorhand is aangetast en dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas, nu verzoeker ter ondersteuning van zijn aanvraag geen reispapieren, documenten of bescheiden heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen en evenmin in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over de reisroute te geven. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij in de verscherpte negatieve aandacht van het RUF staat dan wel dat de autoriteiten hem zullen vervolgen. Ten slotte acht verweerder op grond van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Sierra Leone niet van een bijzondere hardheid in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000
7. De rechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van (reis)documenten en het niet afleggen van gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over zijn reis aan verzoeker kan worden toegerekend. Verweerder heeft daaraan de conclusie kunnen verbinden dat hiermee op voorhand afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas. Hetgeen hiertegen door verzoeker is ingebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechter stelt evenwel vast dat verweerder, blijkens het bestreden besluit, de geloofwaardigheid en de aannemelijkheid van het asielrelaas op zichzelf niet betwist. Zulks is namens verweerder ter zitting bevestigd. Gelet hierop heeft het ontbreken van documenten geen zelfstandige betekenis in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van verzoeker. Derhalve zal de rechter bij de beoordeling uitgaan van de feiten zoals die door verzoeker zijn gesteld.
8. De rechter is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij zich als een dusdanige tegenstander van het RUF heeft gemanifesteerd dat hij daardoor in de verscherpte negatieve aandacht van het RUF staat. Noch uit verzoekers verklaringen, noch uit de beroepsgronden kan worden opgemaakt waarom het RUF na verzoekers ontsnapping nog naar hem op zoek zou zijn. Mede gelet hierop is de rechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (na zijn ontsnapping) nog in de negatieve belangstelling van de rebellen staat.
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat de rebellen foto’s van hem naar de autoriteiten zouden hebben opgestuurd, aan de hand waarvan de autoriteiten hem in verband zouden kunnen brengen met de rebellen. Verzoeker vreest als gevolg hiervan vervolging van de zijde van de autoriteiten. De rechter onderschrijft evenwel verweerders standpunt, dat verzoeker zich hierbij beroept op niet nader onderbouwde vermoedens, zodat aan deze verklaring niet het door verzoeker gewenste gewicht kan worden toegekend. Hetgeen door verzoeker in beroep is aangevoerd, kan niet afdoen aan deze conclusie.
10. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat verweerder heeft kunnen beslissen dat verzoeker geen verdragsvluchteling is, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, en bij verwijdering naar Sierra Leone niet een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bescherming beoogt te bieden. Verweerder heeft de vergunningen op grond van die bepalingen dan ook kunnen weigeren.
Artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000; traumatabeleid
11. Aangaande verweerders weigering van de verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 overweegt de rechter als volgt.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning op voornoemde grond, omdat verzoeker de bescherming van de autoriteiten niet heeft ingeroepen, terwijl niet is gebleken dat de autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden, zodat reeds hierom niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
Ter zitting heeft verweerder dit standpunt nader toegelicht. Bedoeld is dat verzoeker de bescherming van de autoriteiten had moeten vragen na zijn ontsnapping bij de rebellen en vóór zijn vertrek uit Sierra Leone. Voorts heeft verweerder gesteld dat voor een geslaagd beroep op het traumatabeleid blijkens hoofdstuk C1/4.4.2.1, eerste alinea, laatste volzin en hoofdstuk C1/4.4.2.3, laatste gedachtenstreepje, eerste volzin, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is vereist, dat de handelingen zijn verricht van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
13. In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/45 van 8 november 2002 (Stcrt. 8 november 2002, nr. 216) is het volgende beleid kenbaar gemaakt:
„5.2 Traumatabeleid
Bij personen uit Sierra Leone dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat zij traumatische ervaringen hebben ondervonden, met name indien zij voor hun vertrek naar Nederland rechtstreeks afkomstig waren uit gebieden waar RUF de controle heeft of uit gebieden waar strijd is geleverd tussen het regeringsleger en RUF. Hetzelfde kan ook opgaan voor personen afkomstig uit gebieden onder controle van het CDF.
Gezien de aard van de mensenrechtenschendingen in het verleden en de mate van willekeur daarbij, alsmede gelet op het feit dat het categoriaal beschermingsbeleid pas recentelijk is beëindigd, wordt een vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid in Sierra Leoonse zaken op dit moment niet tegengeworpen.
Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing.“.
14. De door verweerder ingeroepen weigeringsgrond acht de rechter niet draagkrachtig. Uit C1/4.4 van de Vc 2000 valt niet af te leiden dat van verzoeker mag worden verlangd dat hij zich ter bescherming tot de autoriteiten wendt. De passages uit C1/4.4 van de Vc 2000 waarop verweerder zich beroept, duiden slechts aan welke actoren van traumatiserende handelingen binnen het beleid van belang zijn. Deze passages bieden evenwel geen grond om de gehanteerde beschermingseis te stellen. Blijkens de in rechtsoverweging 12 weergegeven passages van het traumatabeleid speelt het inroepen van de bescherming van de overheid slechts een rol als de handelingen zijn verricht door een groepering waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. In het bestreden besluit is echter niet gemotiveerd of het RUF aangemerkt dient te worden als een groepering waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden dan wel als een groepering die de feitelijke macht in een deel van het land uitoefent. Voor zover verweerder mede het oog heeft op C1/4.4.2.3, laatste volzin, van de Vc 2000, merkt de rechter op dat in het bestreden besluit geen vestigingsalternatief is tegengeworpen. Verder blijkt uit voornoemd TBV dat een dergelijk alternatief aan verzoeker ook niet tegengeworpen zou mogen worden.
15. Uit het bestreden besluit blijkt verder niet dat verweerder, die is uitgegaan van de feiten zoals deze door verzoeker zijn gesteld, zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijkheid dat verzoeker traumatische ervaringen heeft ondervonden. Verzoeker is immers rechtstreeks afkomstig uit het gebied waar het RUF de controle heeft. Mede in het licht van voormeld TBV had verweerder dienen te motiveren of de door verzoeker gestelde gebeurtenissen moeten worden beoordeeld als gebeurtenissen die in het kader van de toetsing aan het traumatabeleid aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding. Voorts had verweerder dienen te motiveren of de persoonlijke beleving van deze gebeurtenis voor verzoeker zodanig traumatiserend is geweest, dat van hem niet kan worden gevergd terug te keren naar Sierra Leone.
16. Op grond van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het beroep gegrond is, voor zover dat zich richt op de weigering verzoeker een verblijfsvergunning asiel te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000
17. Aangaande het beroep van verzoeker tegen verweerders weigering hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, wordt als volgt overwogen.
18. Bij het bestreden besluit is toepassing gegeven aan het beleid dat in verweerders brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2002 (TK 2001-2002, 19 637, nr. 683) en in deel C8, hoofdstuk „Beoordeling van asielaanvragen van personen van Sierra Leoonse nationaliteit“, van de Vc 2000, zoals laatstelijk gewijzigd bij TBV 2002/45, is verwoord. In de brief stelt verweerder zich op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 op het standpunt dat de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Sierra Leone niet van een bijzondere hardheid is en concludeert hij tot beëindiging van het sinds 1 juni 2001 geldende beleid van categoriale bescherming. Volgens voormeld onderdeel van de Vc 2000 kunnen asielzoekers uit Sierra Leone, die niet op individuele gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, geen aanspraak maken op verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
19. Dit aldus gevoerde beleid kan de toetsing in rechte slechts niet doorstaan, indien het niet berust op voldoende onderzoek naar de algehele situatie in Sierra Leone of indien moet worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Sierra Leone niet van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar.
20. Voor de beoordeling van de feitelijke situatie ter plaatse heeft verweerder zich in voormelde brief van 16 september 2002 en in voornoemd hoofdstuk C8 van de Vc 2000 gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone van 8 juli 2002. Vervolgens heeft verweerder de in het ambtsbericht vermelde bevindingen getoetst aan de uitgangspunten, neergelegd in artikel 3.106 van het Vb 2000, en in het bijzonder bezien of sprake is van een dusdanig ernstige, willekeurige of wijdverspreide geweldssituatie in Sierra Leone of een deel daarvan, dat een beleid van categoriale bescherming is geboden.
21. Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding -voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
22. De rechter stelt vast dat de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht door verzoeker niet is betwist, zodat verweerder zich bij de besluitvorming daarop heeft kunnen baseren. Verzoeker heeft echter naar voren gebracht dat verweerders analyse van de veiligheidssituatie onvoldoende recht doet aan de in het ambtsbericht gegeven beschrijving van de veiligheidssituatie in Sierra Leone. Met name de bedreigingen voor de huidige situatie krijgen in de ogen van verzoeker onvoldoende aandacht. Hij is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot intrekking van het beleid van categoriale bescherming. Verzoeker heeft zich in dit verband beroepen op diverse documenten, te weten:
een bericht van Amnesty International: „Sierra Leone: International community must stay involved after elections“, van 1 mei 2002, gepubliceerd op www.amnesty.org.;
een aantal publicaties van Médecins sans Frontières op www.msf.org, waaronder het artikel „Mano River Union humanitarian situation - UN Security Council“ en het rapport „Populations affected by war in the Mano River region of West Africa: Issues of protection“, beide van mei 2002;
rapporten van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 19 juni 2002 en 5 september 2002;
een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe: „Sierra Leone, Update vom Juni 2002“, van 2 juli 2002;
een publicatie van de UNHCR: „UNHCR’s position with regard to Sierra Leone“, van 1 september 2002;
een nieuwsbericht van Agence France Presse: „UNHCR temporarily halts repatriation of S. Leone refugees“, van 10 september 2002;
een brief van VluchtelingenWerk Nederland aan de woordvoerders asiel van de Tweede Kamer van 3 oktober 2002;
een brief van Amnesty International Nederland aan verweerder van 7 oktober 2002;
een aantal berichten op de nieuwswebsite van de Verenigde Naties www.irin.news.org, van onder meer 8 oktober 2002.
23. De rechter is van oordeel dat verweerder in het ambtsbericht geen aanleiding heeft hoeven zien een ander standpunt in te nemen dan is neergelegd in de brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2002. Hiertoe is het volgende redengevend.
24. In het ambtsbericht is onder meer vermeld dat het vredesproces in Sierra Leone verdere vooruitgang heeft geboekt en dat de algemene veiligheidssituatie sinds september 2001 rustig is. Op 7 januari 2002 werd het ontwapeningsprogramma formeel voltooid, op 18 januari 2002 verklaarde president Kabbah de oorlog beëindigd en op 1 maart 2002 werd de noodtoestand opgeheven. De ontwikkelingen in het (nog fragiele) vredesproces hebben tot een aanzienlijke verbetering van de mensenrechtensituatie geleid. De belangrijkste bedreigingen voor de veiligheid in Sierra Leone worden gevormd door het escalerende conflict in Liberia en de aanzienlijke tekortkomingen van leger en politie. De overheid heeft thans het grootste deel van het land onder (fragiele) controle, maar kan buiten het, relatief veilige, hoefvormige gebied van Freetown en omgeving nog niet in alle gevallen effectieve bescherming garanderen tegen misdaden door ex-rebellengroepen. De districten in het oosten, in het grensgebied met Liberia en in het noorden vormen relatief onveilige gebieden. De overige gebieden worden beschouwd als overgangsgebieden.
De documenten waarop verzoeker zich beroept, wijken naar het oordeel van de rechter inhoudelijk niet af van de informatie in het ambtsbericht, maar benadrukken dat de veiligheidssituatie in Sierra Leone wordt gekenmerkt door onzekerheid en wordt bedreigd door diverse factoren. Naar het oordeel van de rechter moeten deze bedreigingen, gelet op de omstandigheid dat deze worden onderkend in het ambtsbericht en eveneens zijn aangeduid in meergenoemde brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 16 september 2002, worden geacht in de beleidsbeslissing van verweerder te zijn betrokken. Ter zake van de inschatting van de algemene situatie in Sierra Leone, inclusief de inschatting van de bedreigingen, heeft verweerder op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 een ruime beoordelingsvrijheid. De rechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
25. Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond om te oordelen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat geen sprake is van een zodanige mate van geweld en spreiding van geweld, dat dit heeft geleid tot een humanitaire noodsituatie. Derhalve bestaat evenmin grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Sierra Leone in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is.
26. Verweerder heeft dan ook kunnen weigeren om verzoeker in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Slotoverwegingen
27. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 16 is geconcludeerd zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd voor zover is geweigerd verzoeker in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
28. Aangezien uitspraak wordt gedaan op het beroep bestaat er geen belang meer bij de gevraagde voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
29. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling, te weten: één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het beroepschrift. Aangezien er van mag worden uitgegaan dat de gevraagde toevoegingen zullen worden verleend, dienen de vergoedingen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd verzoeker in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het beroep ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ad € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel:
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.