RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
inzake: A,
geboren op [...] 1967,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9702.02.8004,
gemachtigde: mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle,
verzoekster;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. M. van Driel, te 's-Gravenhage.,
verweerder.
1.1 Op 11 februari 2002 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf bij partner ingediend. Bij beschikking van 20 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 5 maart 2002 is daartegen bezwaar gemaakt.
1.2 Verzoekster mag de behandeling van het bezwaar niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 5 maart 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat in bezwaar is beslist. Het verzoek is ter zitting van 30 januari 2003 behandeld. Verzoekster is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) stelt vast dat verzoekster op grond van artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de behandeling van het ingediende bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten en dat tevens wordt voldaan aan de overige voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft dan wel de beslissing in strijd is met andere rechtsregels en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op het bezwaar moet worden verboden.
3.1 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvan de verblijfsvergunning is aangevraagd, terwijl zij niet behoort tot één van de in artikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde categorieën die zijn vrijgesteld.
3.2 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat van haar niet verwacht kan worden dat zij terugkeert naar Somalië om daar, of in een buurland, een mvv-aanvraag in te dienen en af te wachten. Er worden geen documenten afgegeven door de Somalische autoriteiten die internationaal worden erkend. Verzoekster wijst op de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (Rechtseenheidskamer) van 5 juni 2001 (JV 2001,168). Indien verzoekster gedwongen zou zijn terug te keren naar Somalië en zij een paspoort zou kunnen verkrijgen, staat niet vast dat zij een mvv zal kunnen verkrijgen, nu haar toelating tot een buurland noch de acceptatie van de reisdocumenten door de ambassade redelijkerwijs is verzekerd.
Het handhaven van het mvv-vereiste is tevens in strijd met artikel 8 EVRM, nu de scheiding tussen verzoekster en haar echtgenoot en zoon een niet nader te bepalen periode zal duren. Bovendien is het de vraag of de zoon van verzoekster, die in Nederland is geboren, zal worden erkend als Somalisch staatsburger.
Verzoekster heeft diverse documenten ter onderbouwing van haar standpunt overgelegd.
3.3 In het verweerschrift merkt verweerder nog het volgende op.
Verweerder handhaaft het standpunt dat het voor Somalische vreemdeling wel mogelijk is reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië alsmede naar een van de buurlanden te reizen teneinde een mvv aan te vragen. Verweerder verwijst daarbij naar een brief van het IOM van 7 augustus 2001, 5 en 12 juni 2002, alsmede een telefoonnotitie van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 maart 2001 en een tweetal ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 en 12 juni 2001.
Overigens heeft verzoekster niet aannemelijk weten te maken dat zij al hetgeen in haar vermogen ligt, heeft gedaan om aan reisdocumenten te komen.
Verzoekster heeft aangegeven dat, zelfs indien zij zou beschikken over een paspoort, het niet zeker is dat haar een mvv zal worden verstrekt, omdat aan de authenticiteit van dat paspoort getwijfeld zal worden. Somalische vreemdelingen kunnen worden vrijgesteld van het paspoort-vereiste, nu het er om gaat dat zij op enigerlei wijze aannemelijk maakt dat zij is wie zij stelt te zijn.
Het beroep van verzoekster op artikel 8 EVRM kan niet slagen.
4.1 Op grond van artikel 16, eerste lid en onder a, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd. In artikel 3.71, eerste lid, Vb 2000 is aangegeven dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
In artikel 1, onder h, Vw 2000 wordt een mvv gedefinieerd als het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf, (...) afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.
4.2 Niet in geschil is dat verzoekster niet in het bezit is van een dergelijke mvv.
4.3 In artikel 17 Vw 2000 en artikel 3.71 Vb 2000 zijn enkele categorieën vreemdelingen genoemd die worden vrijgesteld van bovengenoemd vereiste.
Verzoekster heeft een beroep gedaan op de zogenoemde hardheidsclausule, opgenomen in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000, inhoudende dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen voor zover toepassing daarvan naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4 In dit kader overweegt de rechter als volgt.
In verband met de Somalische nationaliteit van verzoekster en het feit dat er geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Somalië is, wijst de rechter op de uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank van 5 juni 2001 (JV 2001,168), waarin is geoordeeld dat in dergelijke gevallen van betrokkene kan worden verlangd zich te wenden tot de meest nabijgelegen diplomatieke vertegenwoordiging.
Teneinde een mvv te kunnen aanvragen, dient verzoekster derhalve vanuit Nederland terug te reizen naar Somalië om van daaruit naar een dergelijke diplomatieke vertegenwoordiging te reizen of rechtstreeks naar een van de buurlanden, waar zo'n vertegenwoordiging is gevestigd.
Op grond van het speciale beleid zoals opgenomen in B1/2.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) wordt ten aanzien van onderdanen van Somalië in het algemeen gesteld dat zij geacht worden te hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Redengevend hiervoor is dat er in Somalië geen internationaal erkend gezag is. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, door Nederland niet erkend.
In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/18 van 15 mei 2002, Staatscourant 10 juni 2002, nr. 107, p. 109, thans (deels) geïncorporeerd in Vc 2000 B1/2.2.2, wordt gesteld dat het mvv-beleid er van uitgaat dat de vreemdeling in staat is dan wel dat de feitelijke mogelijkheid bestaat, om het land van herkomst bestendig verblijf of een naburig land (als in het land van herkomst geen Nederlandse vertegenwoordiging is) te bereiken, indien de vreemdeling zich daar niet langer bevindt. Daarbij geldt als uitgangspunt de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om de middelen te vinden om zonodig terug te reizen naar het land van herkomst, bestendig verblijf of bedoeld naburig land om bij de Nederlandse vertegenwoordiging in dat land een aanvraag tot afgifte van een mvv in te dienen en de beslissing daarop aldaar af te wachten.
Zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is bevestigd, bestaat er een zekere spanning tussen het niet tegenwerpen van het paspoort-vereiste enerzijds en het anderzijds wel tegenwerpen van het mvv-vereiste. De rechtbank stelt, gelet op de toelichting op bovenvermeld beleid, dat verweerder in reguliere zaken heeft aanvaard dat in een aanmerkelijk aantal zaken is aangetoond dat de desbetreffende Somaliërs niet door de Somalische overheid in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig Somalisch reisdocument. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder bij het stellen van de mvv-eis aan verzoekster nader dienen te motiveren, waarom zulks anders zou zijn in het geval van terugkeer van Somaliërs naar hun land van herkomst.
De rechter dient derhalve te oordelen of verzoekster in de gelegenheid is om - anders dan door middel van een door Nederland erkend reisdocument - (op legale wijze) vanuit Nederland (al dan niet via Somalië) naar een buurland te reizen om aldaar een mvv aan te vragen.
Terugkeer naar Somalië
Allereerst zal worden bezien óf verzoekster in de gelegenheid is vanuit Nederland naar Somalie terug te keren om vandaar uit over land naar een van de buurlanden met een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te reizen.
In de eerdergenoemde uitspraak van de REK van 5 juni 2001 is geoordeeld dat de stelling van verweerder dat het in de praktijk mogelijk is om met Somalische documenten terug te keren naar Somalië onvoldoende onderbouwd was. Ook waren door verweerder onvoldoende objectieve aanknopingspunten geboden voor het standpunt dat Somalische reisdocumenten door de autoriteiten van de buurlanden van Somalië en door de exploitanten van luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd. Verweerder had hiertoe (reeds) gewezen op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 en een telefoonnotitie van 2 maart 2001 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
In de onderhavige procedure stelt verweerder zich op het standpunt dat aannemelijk is dat Somalische vreemdelingen die niet beschikken over een - door Nederland erkend - geldig paspoort niettemin terug kunnen naar Somalië. Verweerder wijst ter onderbouwing van deze stelling op de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 en 12 juni 2001, de telefoonnotitie van 2 maart 2001 en brieven van de IOM van 7 augustus 2001, 5 juni 2002 en 12 juni 2002.
De rechter overweegt als volgt.
Blijkens het landgeboden asielbeleid met betrekking tot Somalië in Vc 2000 C1/8 in samenhang met het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juli 2002 komt naar voren dat Somalië is in te delen in een drietal gebieden: het conflictgebied, het overgangsgebied en het relatief veilige gebied. Naar het oordeel van de rechter kan van verzoekster uitsluitend verwacht worden dat zij zich begeeft naar het relatief veilige gebied in Noord-Somalië.
Uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000, 12 juni 2001 en 4 juli 2002 blijkt dat indien men via een luchthaven het land binnenkomt of uitreist een paspoort of reisdocument in het algemeen nodig is. Door het wegvallen van een centrale overheid is er geen officiële instantie in Somalië meer die paspoorten uitgeeft. Somalische paspoorten zijn in Somalië en de buurlanden op markten te koop. Somalische paspoorten worden soms uitgereikt door Somalische missies die reeds bestonden voor het uiteenvallen van de Somalische staat in 1991, in Bonn, Londen, Nairobi, Genève en andere steden. Het meest recente ambtsbericht, dat van 4 juli 2002, vermeldt alleen nog de mogelijkheid in Genève een Somalisch paspoort of ander reisdocument te verkrijgen.
In het laatste ambtsbericht is niet aangegeven of Somalische paspoorten kunnen worden verkregen bij een van de Somalische missies in Bonn, Londen en Nairobi of andere steden.
Uit de door verzoekster overgelegde brieven van de Franse ambassade in Nederland van 18 februari 2002, van de Britse Ambassade van 5 februari 2002 en de Nederlandse Ambassade in Duitsland van 12 februari 2002 komt naar voren dat de Somalische vertegenwoordigingen in Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland thans gesloten zijn.
Uit de ambtsberichten komt voorts niet naar voren of de paspoorten, afgegeven door de Somalische missies, die reeds bestonden voor het uiteenvallen van Somalië en de paspoorten, die op markten worden verkocht, als geldig (in)reisdocument door Somalië, Somaliland of een van de buurlanden worden geaccepteerd. Volgens de ambtsberichten erkent Nederland Somalische paspoorten uitgegeven of verlengd na 31 januari 1991 niet en ook paspoorten uitgegeven door de autoriteiten van Somaliland worden internationaal niet erkend.
In de telefoonnotitie van 6 februari 2002, later bevestigd in een brief van 20 februari 2002, van DAALO, de enige geregistreerde luchtvaartmaatschappij die op Somalië vliegt, wordt aangegeven dat Somalische paspoorten niet worden geaccepteerd, om dezelfde reden als de Nederlandse autoriteiten: er is geen regering en er bestaan geen rechtsgeldige paspoorten. Personen die vliegen met DAALO moeten dus beschikken over een geldig paspoort van een ander land. Bij reizen vanuit Somalië worden incidenteel wel reizigers geaccepteerd die geen paspoort hebben maar een uitnodiging van een land, gelijkwaardig aan een laissez passer. Dit doet zich bij reizen vanuit Nederland dus niet voor.
Uit informatie van het Ministry of Resettlement, Rehabilitation and Reconstruction (MRR&R) in Hargeisa van 14 december 2002 blijkt dat de Republiek Somaliland alleen een Somalilands paspoort accepteert als reisdocument. EU-laissez passers of andere documenten worden niet geaccepteerd. Bovendien wordt in deze brief aangegeven dat uitsluitend de vrijwillige terugkeer van asielzoekers uit Somaliland wordt geaccepteerd en niet de terugkeer van andere Somaliërs accepteert vanwege de aanwezigheid van grote aantallen niet geregistreerde vluchtelingen uit andere delen van Somalië en het gebrek aan steun van de internationale gemeenschap in dit verband.
Verweerder heeft de juistheid van de door verzoekster overgelegde stukken niet bestreden.
Uit de brief van de IOM van 7 augustus 2001 blijkt weliswaar dat sinds januari 2000 een tiental Somaliërs met hulp van de IOM zijn teruggekeerd naar Somalië, doch onvoldoende komt uit de informatie van het IOM naar voren of de reisdocumenten, waarover de teruggekeerde Somaliërs beschikten, reeds in hun bezit waren toen zij Somalië zijn uitgereisd teneinde (uiteindelijk) in Nederland een aanvraag om toelating te doen.
De rechter is van oordeel dat op basis van genoemde informatie onvoldoende komt vast te staan of (nog immer) bepaalde reisdocumenten van Somaliers door de autoriteiten van Somalië of Somaliland en door luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd. Nu in het bijzonder het meest recente ambtsbericht hierover niet expliciet uitsluitsel geeft, had verweerder nader dienen te onderzoeken welke mogelijkheden voor verzoekster thans nog open staan om - voorzien van een geldig reisdocument - naar Somalië te reizen teneinde via Somalië naar een van de buurlanden een mvv aan te vragen en de behandeling daarvan aldaar of in Somalië af te wachten.
De vraag of van verzoekster verlangd kan worden vanuit Somalië naar een van de buurlanden te reizen voor het aanvragen van een mvv kan - gelet op vorenstaande onbesproken blijven.
Mogelijkheid van reis vanuit Nederland naar een buurland van Somalië
Met betrekking tot de mogelijkheid om een Somalisch reisdocument te verkrijgen en daarmee naar één van de genoemde buurlanden te reizen, overweegt de rechter als volgt.
Uit het eerdergenoemde ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juli 2002 komt naar voren dat Somaliërs in de gelegenheid zijn in Kenia, Ethiopië, Jemen en Djibouti paspoorten te verwerven door zich uit te geven voor staatsburgers van die landen.
Verzoekster heeft brieven overgelegd van respectievelijk het Ethiopische Consulaat-generaal in Den Haag van 6 mei 2002, de ambassade van Kenya van 3 mei 2002 en van de ambassade van Djibouti van 13 mei 2002, waaruit blijkt dat zij niet bereid zijn een reisdocument af te geven voor personen met een andere nationaliteit.
Gelet op de inhoud van het meest recente ambtsbericht in samenhang met de door verzoekster overgelegde informatie had verweerder zich ervan dienen te vergewissen of de door verzoekster ingebrachte informatie juist is en of de buurlanden van Somalië nog immer bereid zijn paspoorten of andere reisdocumenten aan Somaliërs, die niet de nationaliteit van het betreffende land hebben, te verstrekken en van wie - door hun verblijf in Nederland - bekend is dat zij Somalische nationaliteit hebben en niet die van een van de buurlanden.
Op basis van het voorgaande is de rechter van oordeel dat, in een geval als het onderhavige, waarin het op voorhand zinloos lijkt te zijn om - uitgaande van het verblijf van verzoekster hier te lande - te proberen een reisdocument te verkrijgen en daarmee te reizen naar Somalië en/of een buurland om aldaar een mvv aan te vragen, niet zonder meer mag worden verlangd dat een poging hiertoe wordt ondernomen.
Gelet op het voorgaande is de stelling van verzoekster dat zij niet kan terugreizen naar Somalië niet onaannemelijk en is het - zoals de Rechtseenheidskamer heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2001 (AWB 01/1704) - aan verweerder om zijn stelling nader te onderbouwen dat het voor verzoekster mogelijk is de beschikking te krijgen over zodanige (Somalische) identiteitsdocumenten dat zij feitelijk kan terugkeren naar Somalië, alsmede dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat Somaliërs zonder identiteitsdocumenten door autoriteiten van de buurlanden en door exploitanten van luchtvaartmaatschappijen niet worden geaccepteerd. Nu verweerder dit - in strijd met het gestelde in artikel 3:2 Awb - heeft nagelaten en slechts wijst op de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster, ontbeert het bestreden besluit naar het oordeel van de rechter op dit punt een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 Awb.
Het bezwaar heeft derhalve een redelijke kans van slagen.
4.6 Het verzoek wordt, gelet op het vorenstaande, toegewezen.
4.7 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
- draagt verweerder op een beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast uitzetting achterwege te laten totdat vier weken zijn verstreken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die de kosten ad ?644, aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op 13 februari 2003.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 14 februari 2003