Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 74553 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1983, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 7 oktober 2002.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. T. Ponte.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 27 september 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 28 september 2002 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is per die datum opgeheven.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 29 september 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 Ter zitting heeft de vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2.1 De vreemdeling verzoekt om vergoeding van schade vanaf het moment dat de maatregel is opgelegd tot de opheffing daarvan. De maatregel is zijns inziens steeds onrechtmatig geweest omdat de hij afkomstig is uit Afghanistan waardoor van aanvang af elk zicht op uitzetting heeft ontbroken.
2.2 Verweerders standpunt is dat tot de opheffing van de maatregel het zicht op uitzetting niet ontbrak, omdat niet bij voorbaat mocht worden uitgesloten dat de vreemdeling naar een ander land dan Afghanistan kon worden uitgezet, bijvoorbeeld door middel van een claim op de aanvoerende luchtvaartmaatschappij.
2.3 Verweerder hanteert als beleidsregel (Vc C3/13 3.2) dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste lid juncto tweede lid zal plaatsvinden indien er geen zicht is op uitzetting. Hiervan kan, aldus de Vc, worden afgeweken indien daartoe op grond van de inhoud van de zaak aanleiding bestaat. Dat er in de onderhavige zaak aanleiding was om zonder zicht op uitzetting toch, vanwege de inhoud van de zaak, artikel 6 toe te passen is door verweerder niet betoogd. Het gaat in dit geval dus om de vraag of en zo ja, vanaf welk moment het zicht op uitzetting heeft ontbroken.
2.4 Wat betreft de mogelijkheden om de vreemdeling uit Nederland te laten vertrekken, heeft verweerder ter zitting bevestigd dat naar Afghanistan niet wordt uitgezet. Verweerder heeft verder aangegeven dat de Afghaanse nationaliteit van de vreemdeling niet ter discussie staat.
2.5 De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat niet al bij het opleggen van de maatregel vast stond dat de vreemdeling niet zou kunnen worden uitgezet. In het algemeen zal tijdens het eerste gehoor, waarin nader wordt ingegaan op de gestelde nationaliteit, de reisroute en de plaatsen waar de vreemdeling eerder heeft verbleven, meer duidelijkheid worden verkregen over de vertrekmogelijkheden van de vreemdeling. Dat geldt evenzeer in dit geval, ook wanneer wordt aangenomen dat, zoals namens de vreemdeling is betoogd, de nationaliteit van de vreemdeling door verweerder nooit in twijfel is getrokken. Daarnaast is immers het onderzoek naar een mogelijke tweede nationaliteit, de reisroute en de landen waar de vreemdeling eerder heeft verbleven in dit kader relevant.
2.6 De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat toen verweerder na de afronding van het eerste gehoor op 29 september 2002 besliste tot voortzetting van de maatregel, nog zicht op uitzetting bestond. Verweerder heeft hierover niet meer aangevoerd dan dat nog kon worden onderzocht of er een claim gelegd zou kunnen worden op de aanvoerende luchtvaartmaatschappij. Verweerder heeft echter niet gesteld dat hij daarnaar - voordat de maatregel is opgeheven of daarna - daadwerkelijk onderzoek heeft gedaan. Verweerder heeft bovendien niet kunnen aangeven wat de reden is geweest van het opheffen van de maatregel, zodat zijn argument dat hij wel van plan was op zoek te gaan naar de aanvoerende luchtvaartmaatschappij, niet overtuigt. Uit een en ander mag worden afgeleid dat verweerder een onderzoek naar een claim niet als een serieuze mogelijkheid heeft beschouwd om tot uitzetting te komen en dat, nu verweerder evenmin heeft aangegeven dat er andere mogelijkheden waren om de vreemdeling uit Nederland te laten vertrekken, er geen zicht op uitzetting meer was toen hij besliste tot voortzetting van de maatregel.
2.7 Dit betekent dat de voortzetting van de maatregel met ingang van 29 september 2002 als onrechtmatig moet worden beschouwd.
2.8 Het beroep is mitsdien gegrond.
2.9 Nu de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 29 september onrechtmatig is geweest komt de vreemdeling in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van de vreemdeling in het AC wordt een schadevergoeding van € 70, -- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van de vreemdeling begroot op (twee dagen) € 140, --
2.10 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644, -- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond
3.2 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat een schadevergoeding toe van € 140, -- (ZEGGE EENHONDERDENVEERTIG EURO), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Greeve, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2003, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 140, -- (ZEGGE EENHONDERDENVEERTIG EURO).
Aldus gedaan op 23 januari 2003, door mr. E. de Greeve, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 24 januari 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.