ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6618

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/7504
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Lely - van Goch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens onvoldoende voortvarendheid in uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 februari 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1980 met Sierra Leoonse nationaliteit. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de aan hem opgelegde bewaring, die op 24 oktober 2002 was ingegaan. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling minimaal eenmaal per drie maanden persoonlijk gehoord dient te worden, en dat de aanwezigheid van terugkeerfunctionarissen in het Huis van Bewaring niet volstaat om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank concludeerde dat er geen regelmatig gehoor had plaatsgevonden en dat de verdere toepassing van de bewaring onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank beval de opheffing van de bewaring met onmiddellijke ingang. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die € 322,00 bedroegen, te betalen aan de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 03/7504
Datum uitspraak: 14 februari 2003
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van de vreemdeling, genaamd althans zich noemende,
[eiser] ,
geboren op [datum] 1980,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
CRV-nummer [nummer] ,
eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A.K. van de Ven, ambtenaar bij de IND.
De beoordeling
Eiser wordt geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de met ingang van 24 oktober 2002 aan hem opgelegde bewaring, omdat verweerder bij brief van 5 februari 2003 aan de rechtbank kennis heeft gegeven van het voortduren daarvan sinds de uitspraak van 9 januari 2003. Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 februari 2003. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
Aangezien de rechtmatigheid van de bewaring reeds eerder in rechte is getoetst, dient thans getoetst te worden of verdere toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De Vreemdelingencirculaire 2000 bepaalt in A5/5.3.5, onder meer: "Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is. De Korpschef moet gelet hierop alle maatregelen nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit en nationaliteit, reispapieren, verblijfspositie, aanvraag reispapieren e.d.). Bij het voortduren van de maatregel zal de nadruk gelegd dienen te worden op de voortvarendheid van het handelen met betrekking tot het verkrijgen van reis- en/of identiteitspapieren en het (regelmatig d.i. bijvoorbeeld iedere vier weken) horen van de vreemdeling in verband daarmee".
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat eiser, afgezien van een eventueel gehoor op de dag van de presentatie op 7 februari 2003, voor het laatst op 24 oktober 2002 is gehoord. Gelet op het beleid, zoals in de vorige rechtsoverweging is weergegeven, bestaat voor verweerder de verplichting om eiser in het kader van de voorgeschreven voortvarendheid regelmatig te horen. Een (mogelijkerwijs bij voorbaat als lang durend in te schatten) onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser, uitmondend in een non-Sierra Leone verklaring, zoals in de onderhavige zaak, kan verweerder niet van deze verplichting ontslaan. Daarover overweegt de rechtbank zoals in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Gravenhage, van 14 juni 2002 (Awb 02/38746) is overwogen: " is de rechtbank van oordeel dat eiser in de loop van de bewaring in het kader van de voorgeschreven voortvarendheid in beginsel minimaal eenmaal per drie maanden persoonlijk dient te worden gehoord. Indien er sprake is van ontwikkelingen in het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling of van andere bijzondere omstandigheden, zal vaker een gehoor moeten plaatsvinden. Voorts dient uiteraard steeds een gehoor te volgen als de vreemdeling daarom vraagt". Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. De, ter zitting namens verweerder aangevoerde, eventuele, aanwezigheid van zogenaamde terugkeerfunctionarissen in het Huis van Bewaring waar eiser is gedetineerd, die geacht worden contact met vreemdelingen te onderhouden, en van wie de aanwezigheid overigens door de gemachtigde van eiser in bedoelde zaak is betwist, kan hieraan niet afdoen. Immers, afgezien van de eisen welke aan een dergelijk contact gesteld kunnen worden, zijn van zodanige als gehoren bedoelde contacten geen processen-verbaal in de gedingstukken aanwezig, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat een regelmatig gehoor zoals hiervoor bedoeld niet heeft plaatsgevonden. Nu verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt, is de verdere toepassing van de bewaring onrechtmatig.
Derhalve dient het beroep gegrond verklaard te worden en de opheffing van de maatregel bevolen. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van eiser, te betalen aan de griffier, aangezien aan hem een raadsman is toegevoegd.
De beslissing
De rechtbank:
* verklaart het beroep gegrond;
* beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Lely - van Goch en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2003 in tegenwoordigheid van mr. H. Rouwenhorst als griffier.
de griffier de rechter
Registratienummer: 03/7504