ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6595

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/7607, 03/7609
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Nepalese verzoeker in het licht van nieuw ambtsbericht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2003 uitspraak gedaan over de aanvraag van een Nepalese verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel. De verzoeker had op 2 februari 2003 een aanvraag ingediend, die op 5 februari 2003 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De verzoeker vreesde voor vervolging door de Maoïsten in Nepal, omdat hij had geweigerd om deel te nemen aan hun gewapende strijd. Tijdens de zitting op 11 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst, omdat verweerder een nieuw ambtsbericht over Nepal had ingediend, gedateerd 23 december 2002, waarover de voorzieningenrechter niet eerder was geïnformeerd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het nieuwe ambtsbericht, dat na de indiening van de aanvraag was gepubliceerd, belangrijke informatie bevatte over de verslechterde veiligheidssituatie in Nepal. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder dit ambtsbericht had moeten betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag, aangezien het ambtsbericht was verschenen vóór het bestreden besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag onzorgvuldig was, omdat verweerder niet had aangetoond dat er twijfels bestonden over de juistheid van het nieuwe ambtsbericht.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van de verzoeker gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van actuele informatie in asielprocedures en de zorgvuldigheid die van de overheid wordt verwacht bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03/7607 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 03/7609 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Nepalese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Soffers, advocaat te 's-Gravenhage.
Mr. M. Soffers alsmede haar kantoorgenoot mr. M. Timmer zijn ter zitting verschenen.
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 5 februari 2003, (IND nr 0302.01.4004), is de door verzoeker op 2 februari 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 5 februari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 februari 2003. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
1.4 Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst, omdat het voor de beslissing van belang werd geacht dat door verweerder nadere informatie zou worden verstrekt. Bij brief van 12 februari 2003 heeft de gemachtigde van verweerder deze nadere informatie verstrekt. De gemachtigde van verzoeker heeft daarop gereageerd bij schrijven van 13 februari 2003. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek met toestemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft verzoeker - kort zakelijk weergegeven - naar voren gebracht, dat hij in Nepal te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van de Maoïsten, omdat hij geweigerd heeft om deel te nemen aan hun gewapende strijd tegen het Nepalese regeringsleger.
2.6 In het bestreden besluit heeft verweerder zich - kort zakelijk weergegeven en voor zover van belang - op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van de Maoïsten. Voor zover verzoeker desondanks dient te worden gevolgd in zijn verklaringen hieromtrent, is verweerder van mening dat verzoeker eventueel een verblijfsalternatief heeft in een regio waar de Maoïsten niet actief zijn. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal van 3 november 2000.
2.7 In beroep heeft de gemachtigde van verzoeker - kort zakelijk weergegeven en voor zover van belang - aangegeven dat verzoeker bij het naar voren brengen van zijn asielrelaas consistente en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd en dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging door de Maoïsten nu hij geweigerd heeft om voor hen te vechten tegen het Nepalese regeringsleger. De gemachtigde is van mening dat het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2000 niet meer actueel is, gegeven de informatie die later over Nepal bekend is geworden. Daarbij heeft de gemachtigde verwezen naar het nadien door de Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven negatief reisadvies voor Nepal, de persberichten van Amnesty International van 3 april 2002 en 19 december 2002 en het persbericht van de BBC van 27 januari 2003. Uit deze berichtgeving kan naar de mening van de gemachtigde worden afgeleid dat sedert de publicatie van voornoemd ambtsbericht de mensenrechtensituatie in Nepal is verslechterd en dat het daar genoemde verblijfs-alternatief in Kathmandu en de gebieden die onder controle staan van de Nepalese autoriteiten voor mensen die vrezen hebben voor vervolging van de zijde van de Maoïsten niet meer aan de orde is.
2.8 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat er door de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht over Nepal is gepubliceerd, hetwelk is gedateerd 23 december 2002. Omdat dit ambtsbericht ten tijde van het houden van de zitting blijkens de beschikbare openbare bronnen niet bij de voorzieningenrechter bekend was, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst. Daarbij is de gemachtigde van verweerder verzocht om aan te geven op welke datum en waar het voornoemde nieuwe algemeen ambtsbericht over Nepal bekend is gemaakt.
2.10 Bij schrijven van 12 februari 2003 heeft de gemachtigde als volgt gereageerd:
"Op 11 februari jongstleden heeft het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaak plaatsgevonden. Uw rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht om antwoord te geven op de vraag waar het algemeen ambtsbericht inzake Nepal is gepubliceerd, waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen. Naar aanleiding hiervan deel ik u mede dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken bovengenoemd ambtsbericht nog niet heeft geplaatst op zijn website. Dit zal volgens informatie van genoemd ministerie naar alle waarschijnlijkheid op 13 of 14 februari aanstaande plaatsvinden. Gelet op het feit dat mr. Bruggink (de gemachtigde in de zaak volgende op onderhavige zaak) over het betref-fende ambtsbericht beschikte, hetwelk naar zijn verklaring van Vluchtweb kon worden verkregen, gaat verweerder er van uit dat het ambtsbericht reeds is vrijgegeven."
2.11 De schriftelijke reactie van 13 februari 2003 van de gemachtigde luidt als volgt:
"Naar aanleiding van de brief van mevrouw mr. M.A. de Leeuw van 12 februari 2003 deel ik u mede dat het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 23 december 2002 op 12 februari 2003 is gepubliceerd op de web site van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijlage). Uit het gegeven dat mr. F. Bruggink ter zitting van 11 februari 2003 over het ambtsbericht beschikte kan niet worden opgemaakt dat het ambtsbericht openbaar gemaakt is nu Vluchtweb niet vrij toegankelijk is, mr. M. Soffers en ik hebben tot Vluchtweb géén toegang. Bovendien kan uit het gegeven dat mr. F. Bruggink zich ter zitting van 11 februari 2003 heeft beroepen op het ambtsbericht (de voorzieningenrechter leest: niet worden opgemaakt) wannéér het ambtsbericht openbaar is gemaakt."
2.12 Verweerder heeft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw, onder andere gemotiveerd door aan te geven dat er voor verzoeker, voor zover hij te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van de Maoïsten, een verblijfsalternatief bestaat in één van de districten in de Centrale regio, waar de Maoïsten niet actief zijn, waaronder Kathmandu, alsmede in de Oostelijke regio. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal van november 2000. Het gaat hier om een dragende overweging in het bestreden besluit.
2.13 Hangende de schorsing van het onderzoek heeft de voorzieningenrechter via de openbare bronnen alsnog de beschikking gekregen over het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal van 23 december 2002. Bij dit nieuwe ambtsbericht bevindt zich een begeleidende brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 23 december 2002 gericht aan verweerder, waarmee dit ambtsbericht aan laatstgenoemde is verzonden. Uit een op de brief geplaatste stempel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat verweerder het algemeen ambtsbericht over Nepal van 23 december 2002 in ieder geval op 30 december 2002 heeft ontvangen. Laatstgenoemde datum dient derhalve te gelden als de datum van bekendmaking van het nieuwe ambtsbericht aan verweerder. Het bestreden besluit is gedateerd 5 februari 2003 en is derhalve opgemaakt op een moment dat verweerder de beschikking had over het nieuwe algemene ambtsbericht over Nepal van 23 december 2002.
2.14 Gelet op het vorengaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder dit nieuwe ambtsbericht bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had dienen te betrekken. Hoewel in het nieuwe ambtsbericht over Nepal van december 2002 wordt vermeld, dat het ambtsbericht van november 2000, voor zover niet anders vermeld, nog steeds van kracht is, is de voorzieningenrechter van oordeel, dat verweerder in het bestreden besluit de informatie in het nieuwe ambtsbericht, die van belang is voor de beoordeling van het verblijfsalternatief, had dienen te betrekken bij de vraag of dit verblijfsalternatief aan verzoeker kan worden tegengeworpen, nu uit het nieuwe ambtsbericht blijkt dat in de verslagperiode de algemene veiligheidssituatie in Nepal is verslechterd, het aantal gewapende confrontaties is toegenomen en zich heeft uitgebreid over heel Nepal en dat door de toegenomen invloed van de Maoïsten in zowel de rurale gebieden als in de steden de mogelijkheden van de autoriteiten van Nepal om bescherming te bieden zijn verslechterd. Niet is door verweerder aangevoerd dat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het nieuwe ambtsbericht over Nepal, zodat het er vooralsnog voor moet worden gehouden, dat zij dit deskundigenbericht als toetsingskader voor de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd heeft kunnen en ook moeten gebruiken. Het vorengaande klemt te meer nu in casu is gebleken dat het voornoemde ambtsbericht niet bij de gemachtigde van verzoeker bekend was en dat het er op basis van de door verweerder bij schrijven van 12 februari 2003 verstrekte informatie voor moet worden gehouden dat het nieuwe ambtsbericht ook niet bij de gemachtigde van verzoeker middels raadpleging van de openbare bronnen bekend had kunnen zijn, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de brief van de gemachtigde van verzoeker. Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu het nieuwe ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal van 23 december 2002 niet bij de beoordeling van de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is betrokken en ook de gemachtigde niet in de gelegenheid is gesteld om zich daarover in de procedure uit te laten het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag van verzoeker onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb.
2.15 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.16 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 5 februari 2003;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 2 februari 2003;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2003, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier als griffier.
Afschrift verzonden op: 17 februari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.