ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6581

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/95724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse verzoeker met vrees voor eerwraak en vervolging door autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 januari 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse verzoeker, die vreesde voor vervolging door zowel de Afghaanse autoriteiten als de familie van zijn geliefde. De verzoeker, afkomstig uit Herat en behorend tot de Hazara-bevolkingsgroep, had een buitenechtelijke relatie met een gehuwde vrouw, B, die door haar familie was uitgehuwelijkt aan de oom van verzoeker. Na betrapt te zijn door zijn oom, die hen met geweld bedreigde, vluchtte verzoeker en vernam hij later dat B was overleden aan de verwondingen die haar door zijn oom waren toegebracht. Verzoeker vreesde voor eerwraak en vervolging vanwege zijn overspel en de dood van B, en verliet Afghanistan met behulp van een reisagent.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, onvoldoende had gemotiveerd waarom het asielrelaas van verzoeker niet zwaarwegend genoeg was voor de verlening van een verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de vrees van verzoeker voor vervolging niet alleen gebaseerd was op persoonlijke omstandigheden, maar ook op de bredere context van eerwraak in Afghanistan, zoals beschreven in een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de verweerder werd opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werden de proceskosten aan verzoeker vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van asielzoekers in het licht van de mensenrechtensituatie in hun land van herkomst, en de verplichting van de overheid om adequaat te motiveren waarom een asielaanvraag wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 02/95724
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1981,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0212.24.8009,
gemachtigde: mr. G. Tuenter, advocaat te Apeldoorn,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 24 december 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 27 december 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 27 december 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 27 december 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 10 januari 2003 behandeld. Verzoeker heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Gerssen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoeker geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer:
Verzoeker is afkomstig uit Herat en hij behoort tot de Hazara-bevolkingsgroep. Ten tijde van het regime van Najibullah had verzoeker een jeugdvriendin, B, de dochter van een islamitisch geestelijke. Doordat B met haar familie ten gevolge van de burgeroorlog in Afghanistan uit Herat was gevlucht, was het contact tussen verzoeker en B gedurende vele jaren verbroken.
In de loop van het jaar 2002 bleek dat een oom van verzoeker, die zelf ook werkzaam was als islamitisch geestelijke, B als tweede echtgenote had gehuwd. Kort na de bruiloft, waarop ook verzoeker aanwezig was geweest, kwam B in het geheim alleen naar de woning van verzoeker om contact te leggen met verzoeker. Zij vertelde verzoeker dat zij tegen haar wil was uitgehuwelijkt aan verzoekers oom.
Verzoeker en B slaagden er in om in het geheim vorm te geven aan een relatie. Op een dag, toen zij meenden dat zij alleen thuis waren, werden zij echter betrapt door verzoekers oom. Hij bedreigde verzoeker dat hij hen beiden zou vermoorden als hij hen nog eens samen zou zijn. Na enige tijd besloot verzoeker echter om toch weer contact op te nemen met B. Toen hij van zijn moeder hoorde dat zijn oom op een bepaalde dag niet thuis zou zijn, is verzoeker in het geheim naar B gegaan. Na enkele uren kwam verzoekers oom echter toch thuis; hij trof verzoeker en B samen naakt aan. Verzoeker slaagde er in om uit de woning te vluchten. Hij hoorde B gillen en verder hoorde hij dat er werd geschoten.
Verzoeker heeft gedurende ongeveer tien dagen ondergedoken gezeten bij een vriend van verzoekers neef. Verzoekers neef heeft bij verzoekers familie navraag gedaan. Hij vernam wat er gebeurd was en dat B was overleden aan de verwondingen die haar door verzoekers oom waren toegebracht. Verzoekers oom moest vanwege het doodschieten van B voor een rechter verschijnen, maar deze oordeelde dat verzoekers oom onder de gegeven omstandigheden het recht had gehad om B te doden. Verder vernam verzoekers neef enkele dagen later dat verzoekers vader was meegenomen door de autoriteiten.
Omdat verzoeker zowel te vrezen had voor de Afghaanse autoriteiten, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan overspel, alswel voor de familie van B, omdat hij verantwoordelijk werd gehouden voor haar dood, heeft verzoeker Afghanistan met behulp van een reisagent verlaten. De reisagent heeft verzoeker naar Nederland gebracht. De documenten waarmee verzoeker naar Nederland was gereisd moest verzoeker kort voor het einde van de reis aan de reisagent teruggeven.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat een van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 zich voordoet. Verzoeker beschikt verwijtbaar niet over documenten met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit en de door hem gevolgde reisroute, hetgeen op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van verzoekers verklaringen. De informatie waarop verzoeker baseert dat hij te vrezen heeft is afkomstig van derden en is niet afkomstig uit objectieve bron. Verzoeker mocht hier niet zondermeer op afgaan. Verzoekers problemen zijn gelegen in de familiesfeer en houden geen verband met een van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag. Voor zover verzoeker te vrezen heeft voor pogingen tot wraakneming door derden, kan verzoeker de bescherming van de Afghaanse autoriteiten inroepen. Niet gebleken is dat de Afghaanse autoriteiten niet in staat of bereid zijn om verzoeker zo nodig bescherming te bieden.
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat eerwraak vele vormen kent en dat de positie van mannen die betrapt worden op overspel anders is dan die van vrouwen die betrapt worden op overspel.
3.3 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij in Afghanistan te vrezen heeft voor vervolging, vanwege de omstandigheid dat hij een buitenechtelijke relatie had met een gehuwde vrouw. Verzoeker heeft zowel te vrezen voor de Afghaanse autoriteiten, die overspel beschouwen als strafbaar feit, als voor de familie van deze vrouw. Verklaringen van derden vormen in asielzaken een niet ongebruikelijke vorm van bewijs; verzoeker had immers niet op andere wijze op de hoogte kunnen raken van wat er aan de hand was. Bovendien sluiten verzoekers verklaringen goed aan bij wat uit algemene bron bekend is over de situatie in Afghanistan. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, van 19 augustus 2002, is het welhaast onmogelijk om aan eerwraak te ontkomen, zonder dat daadwerkelijk vergelding is toegepast. Het is dan ook niet reëel om aan te nemen dat de Afghaanse autoriteiten, voor zover zij hiertoe al bereid zouden zijn, in staat zullen zijn om verzoeker adequate bescherming te bieden. Verzoeker heeft geen documenten kunnen overleggen met betrekking tot de door hem gevolgde reisroute, omdat hij tot op het moment waarop hij aankwam op zijn plaats van bestemming volkomen afhankelijk was van de reisagent.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Verzoeker zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker toerekenbaar niet beschikt over documenten, waardoor de oprechtheid van zijn asielrelaas op voorhand is aangetast.
4.4 Verweerder heeft in de bestreden beslissing niet de conclusie getrokken dat het asielrelaas van verzoeker als zodanig ongeloofwaardig is. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter derhalve uitgaan van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas.
4.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de hetgeen waar verzoeker zich op beroept geen verband houdt met een van de vervolgingsgronden van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe wordt overwogen dat het probleem waar verzoeker zich op beroept geen verband houdt met de maatschappelijke, godsdienstige of politieke status van verzoeker en derhalve geacht moet worden te zijn gelegen in de privésfeer. Het Vluchtelingenverdrag is niet toepassing op dit soort situaties. Verweerder heeft derhalve op goede gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 aan verzoekers kunnen weigeren.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker geen verdragsvluchteling is.
4.6 Ten aanzien van het door verzoeker gedane beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ten aanzien van de door verzoeker gestelde vrees is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker de conclusie dat hij gezocht werd zowel heeft gebaseerd op zowel de reactie van zijn oom, waarvan hij persoonlijk getuige was toen hij op overspel werd betrapt, als op hetgeen verzoeker in de tien dagen gedurende welke hij ondergedoken zat van zijn neef vernam. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verzoeker onder de gegeven omstandigheden op de op deze wijze verkregen informatie afgaan. Dat deze informatie voor een belangrijk deel afkomstig is van derden, en niet afkomstig is uit officiële bron, brengt niet mee dat verzoeker hier niet op af mocht gaan, gelet op de reeds bij verzoeker aanwezige kennis uit eigen waarneming, het feit dat de van de neef afkomstige informatie in logisch verband hiermee staat en het feit dat verzoeker was ondergedoken omdat zijn eigen leven op het spel stond en hij derhalve niet zelf navraag kon doen. Ook indien verzoeker persoonlijk navraag zou doen bij de autoriteiten in Herat zou hij zich in gevaar begeven, indien bij navraag zou blijken dat hij daadwerkelijk door de autoriteiten wordt gezocht. Onder deze omstandigheden mocht verzoeker afgaan op die informatie waarover hij zonder zijn eigen veiligheid in gevaar te brengen de beschikking kon krijgen. Verweerders standpunt dat verzoeker zich ten onrechte heeft gebaseerd op informatie die afkomstig is van derden is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
De voorzieningenrechter stelt, in navolging van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 oktober 2001 (200103977; JV 2001/325), voorop dat een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de mensenrechtensituatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder, ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de in een ambtsbericht vervatte informatie, behoudens wanneer concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid hiervan.
Het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Afghanistan, van 19 augustus 2002, bevat voor wat betreft eerwraak de volgende passage:
Ten slotte kennen grote delen van de Afghaanse samenleving de zogenaamde eremoorden. Het gaat hierbij met name om vergelding van de dood van een familielid en de verdediging van de eer van de (vrouwen van de) familie. Eerwraak is een uiterst complex en eeuwenoud facet van de Afghaanse cultuur. Het ontkomen aan eerwraak zonder dat de vergelding is toegepast is welhaast onmogelijk en hangt sterk af van het vergrijp zelf, onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden en wie erbij betrokken is geweest.
Het standpunt van verweerder, dat eerwraak vele vormen kent en dat niet aannemelijk is dat verzoeker om deze reden gevaar loopt, valt niet te herleiden tot de inhoud van voornoemd algemeen ambtsbericht. Ook is niet gebleken van andere informatie waar verweerder dit standpunt op gebaseerd heeft. In de uitspraak van deze rechtbank van 18 december 2002 (Awb 02/73771) heeft de rechtbank zich niet uitgelaten over deze passage uit het ambtsbericht. Bovendien was de casus zoals die voorlag niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Verweerder heeft derhalve, in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onvoldoende gemotiveerd waarom het asielrelaas van verzoeker onvoldoende zwaarwegend is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, voor bepaalde tijd, op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
4.7 Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het beroep, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, gegrond te verklaren en om het bestreden besluit te vernietigen.
4.8 Nu het beroep gegrond is verklaard, kan niet langer een voorlopige voorziening worden getroffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve afgewezen te worden.
4.9 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn verzoek.
De voorzieningenrechter kent verzoeker 1 punt toe voor het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, dat is in totaal € 966,-. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand dient betaling plaats te vinden aan de griffier van deze rechtbank.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op de aanvragen dient te beslissen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 966,-, aan kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier op 16 januari 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 16 januari 2003