ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6490

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/3850, 03/3851
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van procedurele waarborgen bij bijgesteld voornemen in asielprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 februari 2003, gaat het om een verzoeker van Kongolese nationaliteit die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 16 januari 2003, waarna verzoeker beroep instelde. Tijdens de procedure werd een bijgesteld voornemen uitgebracht door de verweerder, maar verzoeker kreeg niet de vereiste drie uur om een zienswijze in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 3.117, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechter oordeelt dat deze termijn een essentieel onderdeel van de procedure is en dat het niet bieden van deze tijd een schending van de procedurele waarborgen inhoudt. De rechter overweegt dat, hoewel de aanvraag binnen de gestelde termijn van 48 procesuren is afgehandeld, de zorgvuldigheid in de procedure niet is nageleefd. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en de beschikking van de IND vernietigd. De rechter draagt de verweerder op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 966,-- worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procedurele waarborgen in asielzaken, waarbij de rechten van de verzoeker centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 03/3850 en 03/3851
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1967,
van Kongolese nationaliteit,
IND dossiernummer 0301.13.8010,
gemachtigde: mr. L.M.J. Lanting, advocaat te Deventer,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. L. Berends,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 13 januari 2003 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 16 januari 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 16 januari 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 16 januari 2003 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 31 januari 2003 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoeker geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker behoort tot de Lari-bevolkingsgroep en is afkomstig uit Brazzaville. Verzoeker is sinds 1990 verbonden aan de Mouvement Congolais pour le Development et la Democracie Integrale (MCDDI). In maart of arpil 2001 heeft de president van Congo het initiatief genomen voor een grote landelijke dialoog. Onderdeel daarvan was de terugkeer naar Kongo van de in ballingschap verblijvende voorzitter van de MCDDI, Bernard Kolela. Verzoeker was voorzitter van de jongerenbeweging van de MCDDI in zijn wijk en werd voorzitter van het ontvangstcomité, voor de terugkeer van Kolela, voor de zones B, C en D. Omdat het gerucht ontstond dat Kolela na terugkeer in Congo een staatsgreep zou organiseren, heeft de politie de wijken aangevallen. Verzoeker is daarop naar zijn geboortedorp in het binnenland gevlucht. In november 2002 heeft de president zogenaamde humanitaire gebieden opgericht zodat hulp kon worden geboden aan de in moeilijkheden verkerende gebieden op het platte land. Verzoeker heeft daarop besloten met een grote groep terug te keren naar Brazzaville. Onderweg kwamen ze een groep militairen tegen, die hen meenamen naar een sportcentrum in de wijk B. Op 5 december 2002 kwamen twee militairen naar dat sportcentrum en namen verzoeker mee naar een woning in het noorden van Brazzaville. Twee dagen later kwamen er twee officieren die zeiden dat het de bedoeling was om de humanitaire gebieden te handhaven maar dat deze gebieden gezuiverd moesten worden van gevaarlijke of ongewenste mensen. Na vertrek van de officieren, waarvan verzoeker er één herkende, een collega van verzoekers broer, werd verzoeker door de andere militairen een paar keer vastgebonden en geslagen. Drie dagen na het eerste bezoek kwam de officier die verzoeker had herkend terug en hielp verzoeker ontsnappen. Hij bracht verzoeker naar een huis waar verzoeker 10 dagen heeft verbleven. Op 23 december werd verzoeker opgehaald en gebracht naar de rivier, waar hij op een bootje werd gezet richting Democratische Republiek Congo.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker ter staving van zijn aanvraag onvoldoende reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. De oprechtheid van zijn asielrelaas is daardoor op voorhand aangetast en het doet tevens afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit relaas.
Gelet op de eenvoudige wijze waarop verzoeker heeft kunnen ontsnappen, is het niet aannemelijk dat hij zodanig in de verscherpte, negatieve belangstelling van de autoriteiten staat dat hij hierdoor voor vervolging te vrezen zou hebben. Dat verzoeker in december 2002 nog verantwoordelijk zou zijn gehouden voor de chaos die in de wijken is ontstaan in april 2001 wekt bevreemding gezien het tijdsverloop. Niet valt verder in te zien dat verzoeker uit een grote groep burgers zou worden herkend als de aanstichter van de chaos. Ten aanzien van de politieke activiteiten van verzoeker wordt overwogen dat de MCDDI een legale partij is en dat gelet op de positie die verzoeker heeft gehad, niet valt af te leiden dat verzoeker een dermate hoge positie heeft gehad dat hij hierdoor aangemerkt zou moeten worden als een belangrijk opposant. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij ofschoon hij vanwege zijn Lari-afkomst systematisch werd gediscrimineerd, dit niet de aanleiding voor zijn vertrek heeft gevormd. Niet is overigens gebleken dat verzoeker door de gestelde discriminatie ernstig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt.
Naar aanleiding van de zienswijze wordt overwogen dat indien verzoeker werkelijk als aanstichter van de chaos zou zijn gezien, niet valt in te zien dat de autoriteiten niet eerder naar hem op zoek zouden zijn geweest.
Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het traumataleid nu hij niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor zijn gesteld.
Ten aanzien van het in de zienswijze gestelde dat de wet geen ruimte laat voor een later uitgebracht bijgesteldvoornemen, wordt verwezen naar hoofstuk C1/12.11 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en artikel 3.119 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Op grond hiervan is een bijgestelde kennisgeving van het voornemen uitgebracht, waarbij verzoeker maximaal een uur is gegund om zijn zienswijze hierover naar voren te brengen.
3.3 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het uitbrengen van een aanvullend voornemen wel mogelijk zou zijn op grond van artikel 3.119 Vb 2000. De situatie zoals die zich heeft voorgedaan wordt niet in artikel 3.119 Vb 2000 genoemd en de opsomming in artikel 3.119 Vb 2000 is limitatief. Voorts voert verzoeker aan dat hij vanwege zijn activiteiten voor de MCDDI wel degelijk voor vervolging te vrezen heeft.
3.4 Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in de bestreden beschikking ten onrechte is verwezen naar artikel 3.119 Vb 2000. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er op grond van de Awb geen beletsel bestaat een besluit in te trekken. Niet valt in te zien dat dit niet voor een voornemen zou gelden. Verder zijn in het bijgestelde voornemen geen grote wijzigingen ten opzichte van het eerste voornemen aangebracht. Daarnaast had de gemachtigde van verzoeker de zienswijze voor een groot deel al gereed en heeft hij niet gevraagd om extra tijd om een (aangepaste) zienswijze uit te brengen. De twee uur die verzoeker na het uitbrengen van het bijgestelde voornemen heeft gehad voordat hij de zienswijze heeft ingediend, zijn derhalve voldoende geweest. Verzoeker is door deze werkwijze niet in zijn belangen geschaad.
4 Overwegingen
4.1 Ten aanzien van het door verweerder uitgebrachte bijgestelde voornemen overweegt de rechter als volgt.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, Vb 2000 wordt, indien verweerder voornemens is de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 Vw 2000, af te wijzen binnen 48 proces-uren, het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uitgereikt.
Ingevolge het tweede lid, brengt de vreemdeling zijn zienswijze binnen drie proces-uren schriftelijk naar voren. Ingevolge het vierde lid, worden het tijdstip van uitreiken van het voornemen en de ontvangst van de schriftelijke zienswijze door verweerder vastgelegd.
Ingevolge artikel 6:22 Awb kan een besluit waartegen bezwaar of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.2 Verweerder heeft een bijgesteld voornemen uitgebracht en daarin, ten opzichte van het eerdere voornemen, (aanvullende) overwegingen opgenomen over het reisverhaal en het traumatabeleid en bepaalde aspecten van het relaas van verzoeker anders gekwalificeerd.
4.3 De rechter stelt vast dat in het zogeheten ACLIS-overzicht, waarvan een uitdraai in het dossier is gevoegd, het tijdstip van uitreiken van het eerste voornemen is vastgelegd. De rechter stelt voorts vast dat verweerder het uitreiken van het bijgestelde voornemen niet in het ACLIS-overzicht heeft vastgelegd en dit ook overigens niet kenbaar schriftelijk heeft vastgelegd. Verweerder heeft hiermee niet conform artikel 3.117, vierde lid, Vb 2000 gehandeld. Gesteld noch gebleken is echter dat verweerder door het schenden van dit vormvoorschrift verzoeker in zijn belangen heeft geschaad.
4.4 De rechter overweegt voorts dat artikel 3.117 Vb 2000 zich er niet tegen verzet dat verweerder, binnen de in de AC-procedure gestelde termijn van 48 proces-uren, een bijgesteld voornemen uitbrengt. Verweerder dient, indien hij een bijgesteld voornemen uitbrengt, de vreemdeling conform artikel 3.117, tweede lid, Vb 2000 evenwel drie uur te gunnen om een zienswijze naar voren te brengen. De termijn van drie uur die de vreemdeling wordt geboden om een zienswijze naar voren te brengen, moet, gelet op de onder rechtsoverweging 4.1 weergegeven bepalingen inzake de genoemde voornemenprocedure, die in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure zoals die onder de Vreemdelingenwet 1994 bestond, worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit (vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 oktober 2002, JV 2002/436). Gelet hierop is er in casu geen plaats voor een beoordeling van het nadeel dat de belangenhebbende heeft ondervonden, omdat hier niet sprake is van schending van een vormvoorschrift, zoals genoemd in artikel 6:22 Awb.
4.5 Nu verweerder verzoeker niet drie uur heeft geboden om naar aanleiding van het bijgestelde voornemen een zienswijze naar voren te brengen, is een essentiële waarborg van de procedure geschonden.
4.6 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het besluit weliswaar binnen 48 proces-uren, maar niet op zorgvuldige wijze is genomen. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het beroep, zodat op grond van artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak. Het beroep wordt gegrond verklaard wegens strijd met de artikelen 3:2 Awb en 3.117, eerste lid, Vb 2000. Het verzoek is gezien het voorgaande terecht ingediend, nu verweerder aan het beroep schorsende werking had onthouden. Als niet op het beroep zou worden beslist, zou aanleiding bestaan het verzoek toe te wijzen. Doordat met toepassing van artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak gedaan wordt op het beroep komt de procedure van verzoeker echter terug in de fase van de behandeling van zijn aanvraag. Gedurende die fase werd hij niet met uitzetting bedreigd en ook de nieuwe beoordeling mag hij op grond van de wet in Nederland afwachten. Verzoeker wordt dus door de beslissing op het beroep niet meer met uitzetting bedreigd. Daarom zal het verzoek worden afgewezen.
4.7 Het beroep wordt gegrond verklaard, de beschikking van 16 januari 2003 wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag.
4.8 De rechter ziet aanleiding verweerder als volgt te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening geregistreerd onder Awb 02/3850 af;
- verklaart het beroep geregistreerd onder Awb 02/3851 gegrond;
- vernietigt de beschikking van 16 januari 2003;
- draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 10 februari 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 10 februari 2003