RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-757441-01
rolnummer 003
's-Gravenhage, 19 maart 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PCS HvB Unit 1 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 maart 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Th.U. Hiddema, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr M.T. Paulides heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 4 primair en 5 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 primair, 4 subsidiair, 5 subsidiair en 6 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 4 primair en 5 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 primair, 4 subsidiair, 5 subsidiair en 6 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 primair.
Daargelaten het hierna nog te bespreken standpunt van verdachte, heeft de raadsman van verdachte ter zitting het standpunt ingenomen dat verdachte inzake de bovengenoemde feiten heeft geschoten in een staat van een plotselinge gemoedsopwelling en dat van voorbedachte raad geen sprake is geweest. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op grond van verdachtes verklaringen ter zitting alsmede die van diverse getuigen en de uitkomsten van het onderzoek van het forensisch laboratorium, één en ander in onderling verband en in samenhang beschouwd, acht de rechtbank de volgende gang van zaken aannemelijk.
Verdachte kende [sl[slachtoffer 1]ffer 1] (het slachtoffer van het onder 1 bewezenverklaarde, hierna genoemd [slachtoffer 1]) en [sl[slachtoffer 2]ffer 2] (het slachtoffer van het onder 2 bewezenverklaarde, hierna als [slachtoffer 2] aangeduid) vanwege hun gezamenlijke betrokkenheid bij het op valse gronden afsluiten van een lening van ƒ 45.000,= bij de Postbank, met gebruikmaking van een vervalst paspoort. De afspraak tussen verdachte en (een) andere(en) enerzijds en [slachto[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds, was dat genoemd bedrag onder hen zou worden verdeeld. Op 14 november 2001 is op de desbetreffende Postbankrekening het genoemde bedrag van de lening gestort, waarna verdachte met de daarbij verstrekte giropas in korte tijd meermalen grote geldbedragen heeft opgenomen. Toen [slachto[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hun beurt probeerden geld op te nemen van de desbetreffende rekening, doch deze geldopname mislukte, wensten zij dat verdachte hierover opheldering zouden komen verschaffen. Nadat zij verdachte hadden medegedeeld dat hij nog een week de tijd had om hen het geld te geven waarop zij recht meenden te hebben, hadden verdachte, [slachto[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 19 november 2001 omstreeks 21.30 uur wederom een ontmoeting. Verdachte kwam daartoe naar het Kaapseplein met medeneming van [betrokkene], die nog een geldvordering op verdachte had. [slachto[slachtoffer 1] had zijn neven [neef 1][neef 2]neef 2] (hierna te noemen [neef 1] en [neef 2]) verteld dat hij en [slachtoffer 2] een afspraak met verdachte hadden over een geldkwestie en hen in dat verband verzocht om naar het Kaapseplein te komen. Kort voor aanvang van de afgesproken bijeenkomst zijn [neef 1] en [neef 2] een rondje om het plein gaan lopen; [betrokkene] was op verzoek van verdachte bij verdachtes auto aan de rand van het Kaapseplein blijven wachten. Het gesprek tussen [slachto[slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en verdachte, dat rustig begon, ontaardde in een ruzie.
Na het ontstaan van de ruzie trok verdachte vervolgens op enig moment een geladen vuurwapen. Hij vuurde in eerste instantie, van een afstand tussen een halve en anderhalve meter, 2 of 3 kogels af in de richting van [slachtoffer 2], die als gevolg daarvan op de grond viel. [slachtoffer 2] is daarbij door 1 kogel in de hartstreek geraakt, waarbij de rechtbank op grond van de uitkomst van het gerechtelijk laboratoriumonderzoek aannemelijk acht dat [slachtoffer 2] daarbij door verdachte in de rug is geschoten. [slachtoffer 2] is uiteindelijk in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
Kort nadat [slachtoffer 2] op de grond was gevallen, vuurde verdachte in een korte tijdspanne 5 of 6 kogels af in de richting van [slachto[slachtoffer 1], die eveneens op de grond viel. [slachto[slachtoffer 1] is door diverse kogels in buik, rug en hoofd getroffen. Enkele kogels zijn op een afstand van niet meer dan 50 cm afgevuurd. Eén kogel is op een afstand van ongeveer 0 cm afgevuurd. [slachto[slachtoffer 1] is op het Kaapseplein aan zijn verwondingen overleden.
[neef 1] en [neef 2], die zich op het moment dat de eerste schoten werden gelost op een afstand van enkele tientallen meters van verdachte bevonden, zagen dat verdachte van korte afstand diverse schoten op [slachto[slachtoffer 1] afvuurde, staken de straat over en renden schreeuwend in de richting van de slachtoffers die inmiddels dodelijk gewond op het plein lagen. Toen [neef 1] verdachte op een afstand van 15 tot 20 meter was genaderd, zag hij dat verdachte zijn vuurwapen op hem richtte, waarop hij dekking zocht achter een boom. Intussen was [neef 2] doorgerend tot vlakbij een muur. Toen de afstand tussen hem en verdachte ongeveer 5 tot 10 meter was vuurde verdachte 1 of 2 kogels op [neef 2] af, waardoor [neef 2] - gelukkig - niet werd geraakt. [neef 2] liet zich op de grond vallen en kroop tot aan de muur, waarbij verdachte aanvankelijk nog achter [neef 2] aan is gerend maar uiteindelijk rennend van het plein is weggevlucht.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel [slachtoffer 2] als [slachto[slachtoffer 1] in koelen bloede heeft neergeschoten. Immers, verdachte heeft van tevoren een geladen vuurwapen meegenomen naar de afspraak met [slachtoffer 2] en [slachto[slachtoffer 1] en heeft, na het ontstaan van de ruzie de - kennelijk op dat moment van verdachte weglopende - [slachtoffer 2] in de rug geschoten, en vervolgens [slachto[slachtoffer 1] met meerdere schoten - waarvan 1 zogenaamd contactschot - neergeschoten. Eén en ander duidt telkens op een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan verdachtes handelen. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor verdachtes handelen jegens [neef 2]. Behoudens de koelbloedigheid waarmee verdachte kort daarvoor [slachtoffer 2] en [slachto[slachtoffer 1] had neergeschoten, neemt de rechtbank hiervoor in het bijzonder in aanmerking dat, op het moment dat [neef 1] en [neef 2] schreeuwend in de richting van verdachte renden, waarna verdachte zijn vuurwapen eerst op [neef 1] doch aansluitend op [neef 2] richtte, naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte - kort maar voldoende - gelegenheid bestond om over de betekenis en de gevolgen van zijn te nemen besluit dan wel reeds voorgenomen daad - het doodschieten van [neef 2] - na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er vijf mannen op het plein stonden alsmede dat twee van die mannen bij hem hoorden. Volgens verdachte zou eerst [slachto[slachtoffer 1] met een vuurwapen hebben geschoten, zou een van de twee mannen die bij verdachte hoorden daarop hebben gereageerd door op [slachto[slachtoffer 1] te schieten en zou verdachte pas daarna op [slachtoffer 2] hebben geschoten.
De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat deze lezing van verdachte feitelijke grondslag mist.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich op 19 november 2001 schuldig gemaakt aan een uitermate koelbloedige tweevoudige moord, waarbij twee, in de kracht van hun leven verkerende, mannen van het leven zijn beroofd. Verdachte heeft zich aldus meermalen schuldig gemaakt aan het meest ernstige misdrijf dat ons strafrecht kent. Aan twee mensen is hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en aan de nabestaanden van de slachtoffers is onherstelbaar leed toegebracht.
Een dergelijke dubbele moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers diepe gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, te meer daar deze misdrijven zich hebben afgespeeld op de openbare weg. Buurtbewoners die het schietincident hebben gezien zullen deze gebeurtenis niet licht vergeten.
Verdachte heeft voorts, toen hij zag dat iemand getuige was geweest van deze misdrijven, getracht deze persoon te vermoorden door op hem te schieten. Dat verdachte niet in zijn voornemen is geslaagd is te danken aan het feit dat de desbetreffende getuige tijdig achter een muurtje kon wegduiken.
Verdachte heeft verder op 2 juli 2001 geprobeerd een hem bekende caféhouder zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem in zijn enkel te schieten. Door met een vuurwapen in de richting van de voet of enkel van iemand te schieten is het risico niet gering dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, welk risico verdachte onverschrokken heeft genomen.
Tevens heeft verdachte op 25 april 2001 iemand mishandeld en met de dood bedreigd.
Verdachte heeft die avond in een bar de aangever in zijn gezicht geslagen. Vervolgens heeft verdachte een pistool uit zijn broeksband gehaald en heeft toen, klaarblijkelijk met de bedoeling het slachtoffer bang te maken, rakelings langs het hoofd van de aangever geschoten. Verdachte heeft vervolgens, kennelijk om de aangever te intimideren, nog meer kogels afgevuurd op de vitrinekast en de spiegels in het café. Het slachtoffer heeft tijdens deze gebeurtenis doodsangsten uitgestaan.
Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 25 april 2002, al meermalen is veroordeeld voor het plegen van zeer ernstige geweldsdelicten, waarvan de officier van justitie heeft aangegeven dat de pogingen doodslag, waarvoor verdachte reeds is veroordeeld eveneens met een schietwapen zijn begaan.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een man die zich niets gelegen laat liggen aan het leven of de veiligheid van anderen. Los van hetgeen voor verdachte de aanleiding voor deze misdrijven heeft gevormd, blijkt hij er niet voor terug te deinzen om, en dat schijnbaar met het grootste gemak, over het leven van anderen te beschikken.
De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, ervan uit dat de verdachte waar het de veiligheid van personen in het algemeen betreft, een zeer groot gevaar vormt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het strafrechtelijke verleden van verdachte, het aantal slachtoffers, de wijze waarop de slachtoffers om het leven zijn gebracht, de relatie tussen verdachte en de slachtoffers, het motief van verdachte en het gevaar voor herhaling van levensdelicten. De rechtbank is - na ampel beraad - tot het oordeel gekomen dat alleen de maximale tijdelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, een passende reactie vormt op de uitermate ernstige misdragingen van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 45, 57, 285, 289, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 4 primair en 5 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 primair, 4 subsidiair, 5 subsidiair en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Moord, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3 primair:
Poging tot moord;
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 5 subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 6:
Mishandeling;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :22 april 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op :25 april 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.A. Kalk, voorzitter,
A.S.I. van Delden en J.K. van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.J. Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2003.