ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5929

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 03/233
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van methadonverstrekking aan gedetineerde

In deze zaak, die op 18 maart 2003 door de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, vorderde eiseres, een drugsverslaafde gedetineerde, dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) haar de voorgeschreven methadondosering zou verstrekken. Eiseres was sinds eind november 2002 gedetineerd en had in de Penitentiaire Inrichting Overijssel, locatie Zwolle, te maken met een afbouw van haar methadonbehandeling. Eiseres stelde dat deze afbouw onrechtmatig was en dat zij hierdoor ernstige schade leed, wat in strijd zou zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De gedaagde partij, vertegenwoordigd door de inrichtingsarts, voerde aan dat de afbouw van methadon verantwoord was en dat de beslissing om methadon al dan niet te verstrekken aan de medische autonomie van de arts toebehoorde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afbouw van methadon niet als onbehoorlijk of onrechtmatig kon worden aangemerkt. De rechter benadrukte dat de medische dienst van de PI Overijssel had geconcludeerd dat de afbouw verantwoord was en dat de inrichtingsarts de vrijheid had om van de richtlijnen af te wijken. De rechter stelde vast dat er geen sprake was van dwangbehandeling en dat de beslissing om methadon al dan niet te verstrekken ter beoordeling van de inrichtingsarts viel. De subsidiaire vordering van eiseres om zich vrijelijk tot een andere arts te wenden werd eveneens afgewezen, omdat dit het beleid van de PI zou doorkruisen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter zowel de primaire als de subsidiaire vordering af en veroordeelde eiseres in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechter de kosten aan de zijde van de gedaagde partij begrootte op € 908,--, inclusief griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 18 maart 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/233 van:
[eiseres],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Overijssel, locatie Zwolle,
eiseres,
procureur mr. D.J.G. Timmermans,
advocaat mr. P.J. Roelse te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.J. van der Helm.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 maart 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres is sedert lange tijd drugsverslaafd.
1.2. Sinds eind november 2002 is zij, in verband met niet eerder ten uitvoer gelegde vonnissen, gedetineerd, eerst in het hoofdbureau van politie te Groningen en vervolgens in de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard. Gedurende deze detentie werd haar een onderhoudsdosis methadon verstrekt.
1.3. Sinds 31 januari 2003 verblijft eiseres in de PI Overijssel, locatie Zwolle. Naar verwachting zal zij op 8 april 2003 in vrijheid worden gesteld.
1.4. In deze PI is de verstrekking van methadon aan eiseres (verder) afgebouwd. De dosis van 70 mg per dag is met 10 mg per dag afgebouwd tot 40 mg, en vervolgens met 5 mg per twee dagen tot 0 mg.
1.5. Eiseres heeft naar aanleiding van deze afbouw op 12 februari 2003 een klacht ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (de Raad). Deze klacht is vervolgens in het kader van bemiddeling overgelegd aan de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie.
1.6. Bij brief van 21 februari 2003 heeft de medisch adviseur eiseres onder meer geadviseerd contact op te nemen met de medische dienst en haar gewezen op de mogelijkheid in beroep te gaan bij de Raad.
1.7. Bij brief van 25 februari 2003 heeft de raadsman van eiseres de PI Overijssel, locatie Zwolle verzocht dan wel gesommeerd eiseres de door de ambulante verslavingszorg te Groningen voorgeschreven hoeveelheid methadon te verstrekken.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert na vermeerdering van eis -kort gezegd-
Primair:
gedaagde te bevelen voort te gaan met het verstrekken aan eiseres van de door de ambulante verslavingszorg te Groningen voorgeschreven dan wel uit een medisch oogpunt verantwoorde methadondosering, zulks tot het moment dat voortzetting van die behandeling uit medisch oogpunt niet langer noodzakelijk is;
Subsidiair:
gedaagde te gelasten om aan eiseres gedurende haar detentie toe te staan zich vrijelijk te wenden tot een niet inrichtingsarts met de vraag of zij voor een methadonrecept in aanmerking komt en zo ja, om haar dit te verstrekken.
Daartoe voert eiseres onder meer het volgende aan.
De niet nader onderbouwde weigering om eiseres methadon te verstrekken is jegens haar onbehoorlijk en onrechtmatig. De afbouw van de methadon zonder toestemming van eiseres komt inhoudelijk en in zijn consequenties neer op dwangbehandeling, hetgeen in strijd is met het EVRM. Door het niet verstrekt krijgen van methadon lijdt eiseres thans ernstige schade. Het leidt ook stellig tot ziekteverschijnselen op somatisch en psychiatrisch terrein. De ingezette behandeling vanuit de ambulante verslavingszorg van de provincie Groningen noopt tot verstrekking van methadon aan eiseres. Uit het bemiddelingsadvies van de medisch adviseur kan eveneens worden afgeleid dat er een medische indicatie voor is. Het is zonneklaar dat op basis van de medische intake en de Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden in overleg met eiseres een behandelplan opgesteld dient te worden.
Gedaagde heeft als verweer onder meer het volgende aangevoerd.
De wijze waarop binnen penitentiaire inrichtingen met methadonverstrekking wordt omgegaan, is geüniformeerd in de Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden. De inrichtingsartsen kunnen evenwel van de handreiking afwijken indien zij dat wenselijk achten. De medische dienst van de PI Overijssel is ten aanzien van eiseres tot de conclusie gekomen dat afbouw van methadon verantwoord is. De Staat kan in dit oordeel niet treden, nu dit oordeel bij uitstek hoort tot de medische autonomie van de arts. Een oordeel over het handelen van de arts is (exclusief) voorbehouden aan de tuchtrechter.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft erop gewezen dat in de PI Overijssel een beleid wordt gevoerd dat -bij een verblijf van langer dan dertig dagen- in beginsel op afbouw is gericht. Dit beleid is ingegeven door de volgende overwegingen. Afbouw is wenselijk om psychiatrische stoornissen, die veel gedetineerden bij binnenkomst hebben, te behandelen; methadon heeft hierop een maskerend effect. Het zonder meer verstrekken van methadon leidt er feitelijk toe dat mensen worden 'afgeschreven', en detentie biedt een goede structuur voor afbouw. Daarbij geldt dat bij elke gedetineerde individueel wordt bepaald of het beleid verantwoord is.
3.2. Het hierboven in 3.1 geschetste beleid kan, gelet op de achterliggende gedachte daarvan, voorshands niet als onbehoorlijk of onrechtmatig worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat het afbouwen van methadonverstrekking een autonome beslissing is van de inrichtingsarts. Gedaagde is daartoe niet bevoegd. Gedaagde beschikt ook niet over de middelen om een arts te verplichten aan een gedetineerde methadon te verstrekken.
3.3. Dat de behandeling vanuit de ambulante verslavingszorg van de provincie Groningen zou nopen tot verstrekking van methadon aan eiseres is voorshands niet gebleken. Gedaagde heeft op dit punt gesteld dat stressverhogende factoren waarmee verslaafden buiten een inrichting te maken hebben, in de situatie van detentie niet aanwezig zijn. Dat dit voor eiseres anders zou zijn is niet aannemelijk gemaakt. Mede gelet op dit evidente verschil van gedetineerd zijn of niet, ligt het al niet in de rede dat de inrichtingsarts gehouden is methadon aan eiseres te verstrekken. In het bemiddelingsadvies van de medisch adviseur wordt gewag gemaakt van twee wegen die gevolgd kunnen worden bij de behandeling van verslaafden. Daarbij wordt geduid op verslaafden die nog wel kunnen genezen en op hen bij wie dat niet haalbaar blijkt te zijn. In het advies wordt geconcludeerd dat een inrichting de behandeling individueel moet aanpassen en niet een voor iedereen geldende 'standaardbehandeling' kan voorschrijven. Uit deze conclusie kan niet zonder meer worden afgeleid dat methadonverstrekking aan eiseres geïndiceerd is. Wat het beroep van eiseres op de Handreiking betreft heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat de inrichtingsarts daarvan desgewenst af kan wijken.
3.4. Eiseres heeft aangevoerd dat de Gezondheidsraad in zijn advies van september 2002 als uitgangspunt heeft gekozen dat voor het afbouwen van methadon de toestemming van de patiënt vereist is. De Gezondheidsraad heeft daarin overwogen dat denkbaar is dat het vervangen van een ingezette methadon-onderhoudsbehandeling door een op abstinentie gerichte behandeling, zonder dat de patiënt met deze wijziging heeft ingestemd, neerkomt op een dwangbehandeling. Gedaagde heeft er echter onweersproken op gewezen dat de Gezondheidsraad in hetzelfde advies heeft opgemerkt dat dit juridisch nog geen uitgemaakte zaak is. Gedaagde heeft betwist dat bij eiseres sprake zou zijn van een zogenaamde dwangbehandeling. In dit verband heeft gedaagde gesteld dat niet het onthouden van geneesmiddelen, maar het verstrekken ervan is te beschouwen als een behandeling in de zin van artikel 7:450 BW waarvoor de arts de toestemming van de patiënt behoeft.
3.5. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het in deze zaak niet gaat om een dwangbehandeling. Strijd met het EVRM is niet aannemelijk gemaakt. Voorshands is evenmin gebleken dat eiseres in een noodsituatie verkeert. Dat eiseres door het niet langer toedienen van methadon thans schade lijdt of dat zij hierdoor ziekteverschijnselen op somatisch en psychiatrisch zal ondervinden is niet aannemelijk geworden. Het al dan niet toedienen van methadon is derhalve ter beoordeling van de betreffende inrichtingsarts. Het toetsen van diens medisch handelen is onderwerp van medisch tuchtrecht. Omdat die rechtsgang een exclusief karakter heeft, staat dit handelen niet ter beoordeling in kort geding.
3.6. Over de subsidiaire vordering van eiseres heeft gedaagde ter zitting verklaard dat het eiseres vrijstaat een andere arts te raadplegen, maar dat het voorschrijven en verstrekken van methadon door die arts het beleid van de PI op een onjuiste wijze zou doorkruisen. Gelet op de beleidsvrijheid van de inrichtingsarts wordt geoordeeld dat de subsidiaire vordering niet kan worden toegewezen.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering moet worden afgewezen. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 908,--, waarvan € 205,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. AB