ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5872

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/955
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling tijdens transport naar Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 januari 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling, die na zijn strafrechtelijke detentie op 3 januari 2003 opnieuw de toegang tot Nederland werd geweigerd. De vreemdeling was eerder op 7 juli 2001 in Nederland aangekomen, maar zijn toegang was geweigerd en hij was in strafrechtelijke detentie geplaatst. Na de expiratie van deze detentie werd hij naar Schiphol gebracht, waar hem opnieuw de toegang werd geweigerd. De rechtbank diende te beoordelen of er een wettelijke grondslag was voor de vrijheidsontneming tijdens het transport van de penitentiaire inrichting naar de luchthaven.

De vreemdeling voerde aan dat er geen wettelijke basis was voor zijn vrijheidsontneming tijdens het vervoer, aangezien hij op het moment van transport in vrijheid was gesteld. De rechtbank oordeelde dat, gelet op artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 15 van de Grondwet, een maatregel tot vrijheidsbeneming een wettelijke grondslag behoeft. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de vrijheidsontneming baseerde op een analoge toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, maar oordeelde dat deze analoge toepassing onvoldoende was om te spreken van een wettelijke grondslag.

De rechtbank concludeerde dat er geen andere wettelijke grondslag voor de vrijheidsontneming was aangetoond, waardoor de maatregel vanaf 3 januari 2003 onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1.045,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 322,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03/955 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Ghanese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 13 januari 2003.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.K. Arambolu, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De vreemdeling is op 7 juli 2001 in Nederland aangekomen. De toegang is hem geweigerd en hij is na aanhouding op Schiphol in strafrechtelijke detentie gezet. Na de expiratie van zijn strafrechtelijke detentie op 3 januari 2003 is de vreemdeling naar de luchthaven Schiphol gebracht, waar hem op 3 januari 2003 de toegang tot Nederland opnieuw is geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 6 januari 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ter zitting heeft de vreemdeling dit beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank bij brief van 16 januari 2003 het onderzoek heropend. Verweerder heeft zijn reactie kenbaar gemaakt bij brief van 20 januari 2003. Namens de vreemdeling is gereageerd bij brief van 21 januari 2003. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat een grondslag voor de vrijheidsontneming gedurende het vervoer van de vreemdeling van de penitentiaire inrichting naar de luchthaven ontbrak. Op het moment dat hij na zijn strafrechtelijke detentie op 3 januari 2003 in vrijheid is gesteld, is hem de toegang tot Nederland verleend. Voorts is niet gebleken dat verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling voldoende voortvarendheid heeft betracht ter voorbereiding van de uitzetting.
2.3 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat aan de vreemdeling op grond van artikel 7 Vw aansluitend aan de strafrechtelijke detentie de toegang geweigerd is gebleven. De grondslag voor de vrijheidsontneming tijdens het vervoer van de penitentiaire inrichting naar Schiphol is gebaseerd op artikel 5.5. Vb.
2.4 Bij brief van 16 januari 2003 heeft de rechtbank verweerder verzocht onder meer de volgende vraag te beantwoorden:
1. Artikel 5.5 Vb betreft blijkens de letterlijke tekst en de toelichting de situatie gedurende de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel. In casu was van een vrijheidsontnemende maatregel nog geen sprake aangezien deze eerst na aankomst op Schiphol is opgelegd.
Hoe rijmt zich dit met het standpunt van verweerder dat artikel 5.5 Vb de grondslag vormt voor de vrijheidsontneming gedurende het vervoer naar Schiphol?
2.5 Verweerder heeft als volgt geantwoord:
1. Uw vaststelling is juist. Verweerder stelt zich echter op het volgende standpunt.
Artikel 7 Vw 2000 is van toepassing, waarin is vastgelegd dat een weigering van toegang van kracht blijft ook als de vreemdeling op grond van het Wetboek van Strafrecht of Strafvordering zijn vrijheid is ontnomen en bijvoorbeeld in een huis van bewaring is geplaatst. Op grond van deze bepaling is het dus mogelijk om de vreemdeling na expiratie van detentie uit het huis van bewaring op grond van artikel 6 Vw 2000 zijn vrijheid te ontnemen en hem in grensdetentie te plaatsen (zie MvT TK 26 732, nr. 3, p. 19).
Met betrekking tot het transport van betrokkene naar Schiphol stelt verweerder zich op het standpunt dat artikel 50 lid 3 Vw 2000 analoog van toepassing is. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Raad van State, gepubliceerd in JV 2001/236.
Derhalve vormt artikel 5.5 Vb in casu niet de grondslag voor de vrijheidsontneming gedurende het vervoer naar Schiphol in tegenstelling tot wat namens verweerder ter zitting d.d. 13 januari j.l. is betoogd.
2.6 Namens de vreemdeling is erop gewezen dat artikel 7 Vw strikt geïnterpreteerd dient te worden. De vreemdeling verbleef op 3 januari 2003 niet op grond van enig wettelijk voorschrift in detentie, nu hij op die dag in vrijheid is gesteld. De stellingname van verweerder dat de vreemdeling op grond van een analoge toepassing van artikel 50, derde lid, Vw in bewaring gesteld kon worden, kan, afgezien van de onjuistheid ervan, niet worden gevolgd nu verweerder zich eerst bij de brief van 20 januari 2003 op dit standpunt heeft gesteld. Overigens blijkt niet dat aan de vreemdeling een M112-formulier is uitgereikt, hetgeen volgens TBV 2002/2 is vereist. Evenmin blijkt dat aan de vreemdeling is meegedeeld dat hij recht heeft op een raadsman. Voorts blijkt uit het schrijven van 6 juni 2002 van verweerder aan de korpschef niet dat er opdracht is gegeven om de vreemdeling na beëindiging van zijn detentie te vervoeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Gelet op het bepaalde in artikel 5 EVRM gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 15 van de Grondwet, behoeft een maatregel strekkende tot vrijheidsbeneming een wettelijke grondslag. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient, indien de wettelijke grondslag van een vrijheidsontneming op grond van de Vw in rechte gemotiveerd wordt aangevochten, verweerder aan te tonen dat tot die vrijheidsontneming op grond van een toepasselijke bepaling uit de Vw door een daartoe bevoegde persoon is besloten. Verweerder baseert de vrijheidsbeneming op een analoge toepassing van artikel 50, derde lid, Vw. De rechtbank is van oordeel dat analoge toepassing van een wettelijke bepaling onvoldoende is om te spreken van een wettelijke grondslag. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, gepubliceerd in JV 2001/236, volgt de rechtbank niet, daar dit een situatie betrof waarin een maatregel ex artikel 59 Vw was opgelegd en de Afdeling oordeelde dat er een (directe) wettelijke grondslag was gelegen in artikel 50 lid 3 Vw. Nu de rechtbank ook van een andere wettelijke grondslag voor de vrijheidsontneming niet is gebleken, oordeelt zij dat een wettelijke grondslag voor de vrijheidsbeneming gedurende het transport naar Schiphol heeft ontbroken en de maatregel ex artikel 6 Vw vanaf de aanvang op 3 januari 2003 onrechtmatig was.
2.8 Gelet op het voorgaande hoeven de overige grieven geen bespreking meer.
2.9 Nu de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 3 januari 2003 onrechtmatig is geweest, komt de vreemdeling in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van de vreemdeling in Triport (4 dagen) wordt een schadevergoeding van € 70,- per dag toegekend en voor het verblijf van de vreemdeling in het Grenshospitium (17 dagen) wordt een schadevergoeding van € 45,- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding begroot op € 1.045,-
2.10 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakt proceskosten zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw met ingang van heden;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat een schadevergoeding toe van € 1.045,- (zegge duizend vijfenveertig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2003, in tegenwoordigheid van mr. A. van den Akker als griffier.
Afschrift verzonden op: 24 januari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.