ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5838

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/82864
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielverzoeken en de toepassing van de Dublinregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 februari 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende asielverzoeken van twee eisers van Afghaanse nationaliteit. De rechtbank beoordeelde of de bestreden beschikkingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de geschreven en ongeschreven rechtsregels konden voldoen. De eisers hadden aanvragen om toelating als vluchteling ingediend, maar de IND had deze aanvragen afgewezen op grond van de Dublinregeling, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank oordeelde dat de IND niet tijdig had beslist op het asielverzoek van eiseres, aangezien er meer dan zes maanden waren verstreken tussen de ontvangst van het claimakkoord en de bekendmaking van de bestreden beschikking. Dit leidde tot de conclusie dat de IND het asielverzoek van eiseres aan zich moest trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat eiser inmiddels was overleden, maar verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde de beschikking van 24 oktober 2002. De rechtbank veroordeelde de IND tot betaling van proceskosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de IND om zorgvuldig te motiveren waarom een eerdere beslissing als maatgevend moet worden beschouwd, vooral wanneer deze beslissing later wordt vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/82864
UITSPRAAK
inzake: A, eiseres,
geboren op [...] 1970,
alias A,
geboren op [...] 1970,
alias A,
geboren in 1970,
B, eiser,
geboren op [...] 1965,
alias B,
geboren op [...] 1969,
alias B,
geboren in december 1966,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0012.28.8016,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
mr. A. Wildeboer,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 28 december 2000 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) worden deze aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij beschikkingen van 17 september 2001 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Bij beroepschrift van 27 september 2001 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Bij uitspraak van 9 november 2001 heeft deze rechtbank, deze nevenzittingsplaats het beroep gegr ond verklaard en de beschikkingen van 17 september 2001 vernietigd.
1.2 Bij beschikkingen van respectievelijk 23 oktober 2002 en 24 oktober 2002 heeft verweerder de aanvragen opnieuw niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
1.3 Bij brief van 31 oktober 2002 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het beroep is ter zitting van 24 januari 2003 behandeld. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vw 2000 alsmede het standpunt van verweerder ter zake de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van deze beschikking.
3 Overwegingen
Met betrekking tot het beroep van eiser
3.1 Uit de dossierstukken is gebleken dat eiser op 9 december 2002 is overleden. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het beroep ten behoeve van eiser wordt gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken van een nog aanwezig (processueel) belang van eiser bij het onderhavige beroep. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4 Met betrekking tot het beroep van eiseres
4.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
4.2 Duitsland heeft de door verweerder gelegde claim op grond van 8 Overeenkomst van Dublin (OvD) geaccepteerd. Duitsland is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
4.3 Artikel 3, vierde lid, OvD geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8 OvD, het asielverzoek te behandelen.
4.4 Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat sinds het asielverzoek in Nederland dermate veel tijd is verstreken dat verweerder is gehouden de behandeling daarvan aan zich te trekken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze stelling ingevolge artikel 8:69, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten de omvang van het geschil valt, nu die niet eerder in het beroepschrift is aangevoerd. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Artikel 8:69 Awb bepaalt dat de rechtbank uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Eiseres heeft deze stelling niet in de beroepsgronden aangevoerd. Dat betekent echter niet dat eiseres welbewust deze stelling niet aan de orde heeft willen stellen, temeer nu eiseres deze stelling ter zitting expliciet naar voren heeft gebracht.
Verweerder voert in dit verband het beleid, neergelegd in C1/2.3.2. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Op grond van dit beleid neemt verweerder een asielverzoek in behandeling indien niet binnen zes maanden na ontvangst van het claimakkoord een beslissing is genomen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Dit beleid is niet kennelijk onredelijk, met dien verstande dat bij de berekening van het tijdsverloop moet worden uitgegaan van de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat nu de beschikking van 17 september 2001 bij uitspraak van 9 november 2001 is vernietigd er niet binnen zes maanden na ontvangst van het claimakkoord een beslissing is genomen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beslissing op 17 september 2001 en dus binnen zes maanden na ontvangst van het claimakkoord is genomen. Het beleid voorziet niet in een regeling voor gevallen als dit, waarin een tijdig genomen beslissing later wordt vernietigd of ingetrokken (om welke reden ook) en het nieuwe besluit wordt genomen eerst na ommekomst van zes maanden na ontvangst van het claimakkoord.
Niet in geschil is dat het beleid niet voorziet in een regeling voor gevallen als dit. Dat legt op verweerder -nu terzake verweer is gevoerd- de verplichting te motiveren waarom, ondanks de vernietiging van de beslissing van 17 september 2001, die datum desalniettemin als maatgevend in het kader van het beleid moet worden gehanteerd. Dat klemt temeer, nu de beslissing is vernietigd omdat deze niet zorgvuldig is voorbereid (artikel 3:2 Awb).
Nu een deugdelijke motivering op dat punt ontbreekt komt aan de datum waarop de beslissing van 17 september 2001 bekend is gemaakt geen betekenis toe.
De rechtbank stelt vast dat het claimakkoord bij faxbericht van 12 juli 2001 is ontvangen en de bestreden beschikking op 28 oktober 2002 is verzonden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 12 april 2002 advies heeft gevraagd aan de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering (BMA) en dat dit advies op 26 juli 2002 is verstrekt. Deze periode wordt ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid niet meegerekend bij de zesmaanden termijn. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat tussen de ontvangst van het claimakkoord en de bekendmaking van de bestreden beschikking, onder aftrek van de tijd die met het medisch onderzoek is gemoeid, meer dan zes maanden zijn verstreken.
Gelet op het vorenstaande diende verweerder het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken nu tussen de ontvangst van het claimakkoord en de bekendmaking van de bestreden beschikking meer dan zes maanden zijn verstreken.
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en de beschikking van 24 oktober 2002 wordt vernietigd.
4.6 Nu het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op euro 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt euro 322,-- en wegingsfactor 1).
5 BESLISSING
De rechtbank:
* verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk;
* verklaart het beroep van eiseres gegrond;
* vernietigt de beschikking van 24 oktober 2002;
* bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten ad euro 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier op 6 februari 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: