Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. drs. R.J.R. Hazen, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
1. Eiseres, geboren op [...] 1974, bezit de Chinese nationaliteit. Op 30 juli 2001 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij partner. Op deze aanvraag om afgifte van een visum op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is door verweerder op 22 maart 2002 afwijzend beslist. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 17 juni 2002 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 15 juli 2002 heeft eiseres tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 december 2002. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B, partner van eiseres, tevens referent, en mevrouw Dang, tolk Chinees.
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde gronden, de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Ingevolge artikel 72, lid 2, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens de Vw 2000.
3. Eiseres stelt dat de gevraagde mvv ten onrechte is geweigerd, nu zij genoegzaam heeft aangetoond ongehuwd te zijn. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat haar partner - referent - wel degelijk beschikt over voldoende middelen van bestaan, aangezien ook de fooien en maaltijden (loon in natura) die hij bij zijn werkgever nuttigt, hiertoe behoren.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor een mvv in aanmerking komt. Daartoe heeft hij betoogd dat eiseres haar ongehuwde burgerlijke staat niet middels officiële gelegaliseerde bescheiden heeft aangetoond en dat referent niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarbij geldt volgens verweerder, dat fooi en loon in natura, zoals op het werk verstrekte maaltijden, niet als bestanddeel van de middelen van bestaan zijn aan te merken.
5. De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (Vreemdelingencirculaire 2000 B1/1.1).
Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.4, lid 1, onder a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, lid 2, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met gezinshereniging en gezinsvorming.
Ingevolge hoofdstuk B2.12.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dient de staat van personen te worden aangetoond aan de hand van officiële gelegaliseerde bescheiden. De vreemdeling dient zich hiervoor hetzij persoonlijk, hetzij via familieleden of kennissen, te wenden tot de daartoe bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.
Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten te overleggen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ingevolge hoofdstuk 2.2.3.1 Vc 2000 worden als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet aangemerkt inkomsten uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voorover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Naast het loon (salaris, soldij) behoort daartoe tevens vakantiegeld. Voorts behoren daartoe tevens: overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel; hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgesteld netto-inkomen ten minste 70% van de Abw-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag. Loon in natura wordt niet als bestanddeel van de middelen van bestaan aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat de salarisspecificaties die van de zijde van referent zijn overgelegd geen melding maken van uitbetaling van fooien. De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat het (desondanks) op de weg van verweerder zou hebben gelegen te onderzoeken of - gemiddeld over het jaar gezien - sprake is van een structurele opbrengst uit fooien, kan niet worden gevolgd. Het is om redenen die voor zich spreken aan de betrokkene zelf om opening van zaken te geven over zijn inkomsten. Referent heeft aan die verplichting geen gevolg gegeven. Dat de fooi-inkomsten in de belastingheffing zijn betrokken, is overigens evenmin kunnen blijken. De stelling dat verweerder in verzuim is door geen acht te slaan op fooien treft derhalve, gelet op dit alles, geen doel.
De rechtbank kan zich evenmin verenigen met het standpunt van eiseres dat verweerder, door in zijn beleid loon in natura niet mee te tellen als inkomen, een onjuiste of onredelijke maatstaf hanteert. De zienswijze van eiseres komt er op neer dat verweerder op dit punt aansluiting had moeten zoeken bij het fiscale inkomensbegrip. Verweerder kan echter, gelet op de hem toekomende - ruime - beleidsvrijheid, de bevoegdheid niet worden ontzegd om, op een wijze zoals dat in de Vreemdelingencirculaire 2000 is geschied, bepaalde inkomensbestanddelen uit te zonderen. Van de zijde van eiseres zijn geen argumenten aangevoerd die tot de conclusie voeren dat de benadering van verweerder om de post "loon in natura" buiten aanmerking te laten, een redelijk motief moet worden ontzegd.
Eiseres heeft echter naar het oordeel van de rechtbank wél het gelijk aan haar zijde als zij meent dat verweerder in het onderhavige geval op inconsequente wijze met genoemd inkomensbestanddeel is omgegaan. Gebleken is immers dat verweerder weliswaar het loon in natura, hetwelk blijkens de salarisspecificaties ƒ 132 (€ 59,89) bruto per maand bedraagt, niet heeft meegenomen bij de berekening van het loon van referent, maar de extra loonbelasting die over dat loonbestanddeel is ingehouden, wél. Aldus is het loon in natura indirect - maar niet minder onjuist - (gedeeltelijk) toch in aanmerking genomen.
De rechtbank acht die handelwijze in strijd met (de strekking van) het beleidsuitgangspunt om bij de inkomenstoets de post "loon in natura" volledig buiten beschouwing te laten.
De rechtbank stelt echter evenzeer vast dat ook bij een correcte inkomenstoets het loon van referent beneden de toepasselijke normbedragen blijft, zodat de conclusie in het bestreden besluit dat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan - zij het op basis van een andere wijze van berekening - voor bevestiging in aanmerking komt.
7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
8. De rechtbank zal zich onder deze omstandigheden onthouden van een beoordeling of het standpunt van verweerder dat eiseres haar ongehuwde staat niet heeft aangetoond, van voldoende realiteitszin getuigt, nu zij een in China afgegeven gelegaliseerde notariële verklaring van burgerlijke staat, waaruit blijkt dat zij tot haar vertrek uit China op 13 juli 1996 nooit in het huwelijk is getreden, en tevens een door het Bureau der Registers in Portugal - het land waar eiseres sinds haar vertrek uit China heeft gewoond - afgegeven verklaring, dat ten aanzien van eiseres geen registratie is aangetroffen, heeft overgelegd.
9. Het beroep is derhalve ongegrond.
10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskosten-veroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2003, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.